V.
AFDEEL.
XLIL
H oofdstuk.
Llgufitr,
0e Rups.
418 B e s c h e y v i n ö V a ü
die Eoomagtig Kruid, dat door zyn groentë
fierlyk is , tot Haagjes in de Tuinen gebruikt j
hoewel hét ook, in de Duinen, tuilchen Haaf«
lem en Zandvoorc groeit. Somtyds wordt de
Rups op'de Eflchcn, Vlier, Syring en Kamper -
foelie-Boomen, die in ons Land insgelyks in ’e
wilde groeijen, aangetroffen; ja tóen vindtze
zelfs in Sweeden, zo wel als in Karniolie, op de
Wilgen (*).
Deeze Rups is het, aan welke de Heer R e a u *
m o r den Daam van Spbinx gaf, wegens het zon«
derlinge portuur, dat zy doorgaans aanneemt,
gelykerwys de Jasmyn-Rups en andere van dit
Geflagt, dat daar van thans den Latynfchen
naam heeft. ” Onder alle Rupfen van dif Land,
„ (zegt de Heer de G e e r , ) is deeze een der
j, fcbooDften en grootften: zy eet de Bladen van
„ deSyringen, Ligurter en Egyptifche Wilg,
„ gelyk ook die der Effchen, In de Maand Au«
„ guftus heb ik haar, byna Jaarlyks, in veel-
„ heid, vooral op de Syringen , gevonden. De
,, Keutels haarer uitwerpfelen zyn vry groot.
, , Om haar gemakkelyk te vinden," ging ik de
, , Laanen van myn Tuin doorioopen, waar Haa-
„ gen en Boompjes van Syringen waren, en,
„ daar ik op den Grond hoopjes van deeze uit-
,, werpfelen zag , vond ik, altoos, een Rups,
, , die dezelven hadtlaaten vallen , op bet Loof.
,, Dit.
(*) Habitat in Liguftro. Syringa, Frnxino, Lonicera, Sa«
iice. Faun. Suee. Ed. 11. p. 2**, Habitat in Salice, Fraxino, En-
ttml. Cerniol, p. isj.t
|j a P Y L S f A A I f fe N« 4 ^
V Dit is het zekerfte middel om deeze Ruplen V.
^ . ^FPëIEü yt te ontdekken. Ieder Keutel, komende van een ^LII.
. Rups die byna volgroeid is , heeft doorgaans Huo«>-
, de langte van vier Lyuen: zynde rolrond van S7ÜÏU
?* . . . »» L ig v jte r . „ figuur, met zes mgroevingen .
„ De langte van de Rups is meer dan derd-
3,, half Duim; zy komt gelyk met, ja overtreft
zelfs de langte en dikte van ééns Menfchen
j, Pink óf kleinen Vinger. Zy is zeer kaal en
„ glad van Huid; maar ik heb opgemerkt, dat
„ in de jongheid. wanneer zy nog eens van
i, Huid verwiffelen moet,zonder dé gedaante van
„ Rups te verliezen, de Huid rompelig is of
Sagrynagtig , zynde t’eenemaal bedekt met
’9, kleine witte Korreltjes, die hard o p ’taanraa-
„ ken zyn. Op den laatften Ring op'één naa vad
,, het Lyf, draagt deeze Rups een gróoteo krom«
j, men Hoorn. Haar kleur is zeer fchóori groen;
j, Op zeven (*) Ringen, van den vierden tot
$9 den tienden iDgefloöten, heeft zy , wederi,
zyds, op ieder Ring,een fchuin Baadje,be-
$ ftaande uit twee Streepên, Waarvan de eenè
# fraay paarfch is* de andere wit, nevens elj,
kander geplaatft. Deeze Bandjes zyn, ieder*
,, byna een half Duim lang. De figuur van den
j, Kop
(*) De zo genaamde Afbeelding van de Ligufter Pylflaart«
Rups in Fig. 12. op Taf. L i i i . in t Vierde Deel van Seba,
heeft agt fchuinè ftreepjes; waar uit, als ook uit het ontbree-
ken der Lugtftippen en de menigte van Ringen, derzelver ort»
feemeene gebrekiykheid doorftraalt.
1. De e l . e i . Stok; D d 2