V. (166) Kapelletje, dat de Wieken eenigermaa-
A fdeel. te gejlaart en groenagtig bruin beeft; de
Hqofd. voorften met een witte Vlak, van ondestuk.
ren Zilverkleurig geftippeld.
CLXVI»
fmlifch‘Dik- Van deeze Indifche zyn de voorfte Wieken
Kopje. boven bruin; aan den Grondfteun groen met
een langwerpige witte Vlak in ’c midden; hebbende
van onderen een groot getal Oranjekleurige
of roffe Vlakken, die vierkant zyn, omringd
met een zwarten en Zilveragtigen rand:
de agterften ook bruin , van onderen als de
voorlten gevlakt, maar zonder witten rand.
CLXvii. ( 16 7 ) Kapelletje, dat'de Wieken getand en
Muiiek- wyd van één beeft ; zwart met witte
viakkig. Vlakken.
Pl.CXXXIX.
*’ Van deeze Kapel , die in ’t Voorjaar veel op
dèVelden voorkomt, in Europa, en de grootte
ongevaar van het Blaauwtje heeft, is het
geheele L y f en de Wieken van • boven
bruin, ,befpreogd met een menigte vierkante
witte Vlakjes, die zig byna als Mufieknooten
vertoonen : weshalve G e o f f r o ï er den
naam aan geeft van le Plein Cbant. Vau onderen
(166) Papiih Plebejus Alis fubcaudatfe viridUfuscis; pri-
nloribtfs Maedli Rlbi, fubtus Atgenteb^uniaatis. Syjl. Nat. X .
(167) Papitio Plebejus Alis denticulatis divaricatis nigris ai-
bó maculatiS. Faun. Suec.749» A. Oei. 3. i’ET. Gaz. T. 36. 1.
t i ILOfes; Inf! I. pap'. 2. T. lo, MER. kar. I. T. 4S. w i t s .
pap. i i . T, z, C. I , REAUM. Inf. I. T. U. f. 6 , 7.
f en is het L y f en de Wieken grysagtig Afch- v.
g ra auw , met ongelyke Vlakjes, van veelerley
figuur, gefprenkeld. De Sprieten Knodsagtig, Hoofd-
famengefteld uit zeer kleine witte Ringetjes. stuk.
R e a u m u r brengt dit Kapelletje b y , als
een voorbeeld van zyne Vyfde Klafie , be-
ftaande uit zodanigen, welke,met geknodfte
of geknopte Sprieten en zes Pooten voorzien
zynde, de Wieken, als zy ftil zitten,
pooit volkomen o verend , maar altyd- wyd
van één houden ; gelyk de Comma- K apel,
hier,voor befchreeven. Die Rups wordt door
hem ook afgebeeld , en zoude in de Kaasjes
of Heemswortel-Bladen huisveften , en daar
van een Huisje of Tonnetje maaken, om zig
te veranderen : doch G e o f f r o ï hadt dezelve
niet dan op de Vollers Kaarden Plant gevonden.
■
Geheel verfchillende fchynt my. egter de
Kleur te zyn van dat Kapelletje, ■ het welk
R e a ümü r , befchryft, zeggen de: ” de G rond-
„ kleur der vier Wieken , van boven, is een
„ Agaat, waar op gewolkte Vlakken zyn v.an
„ zwart, bruin en grys, en waar op men ook
„ byna witte Vlakken heeft. Het enderfte der
, , Wieken is gcelagtig, met Vlakken van een
„ helderer Kleur, dan die boven ,zyn, gete-
« kend (*) fc
Alle de Dag-Kapellen, tot hier toe belchreev
e a ,
(*) Mem. J ut les Inf. Tom, I. 1. Part. p. 34^.
1. DEEL, XX. STUIt.