b e D a g - K a p e l l e n . ï 9*
(3 ) Ridder-Kapel met gefiaarte Wieken die V.
zwart zyn, de agterfien met een Hemelfcb- ^LL
blaauwe Vlak en Purperkleurig Oogje, Hoora.
van onderen met zeven Oogjes.
, 07 m .
Deeze Ooftindiiche is in ’ t Werk van Groene
Knorr, zeer fraay uitgefchilderd. Van bo- pa° (^,ndifcfe:
ven, zegt L i n n ^ u s , zyn de Wieken als
beftrooid met Hemelsblaauwe ziertjes, de agterfien
van onderen met witte Pluisjes, en zy
hebben zeven Oogjes binnen den agterfien
rand. Men vindt deeze Soort ook ongefiaart.
Ik oordeel dat de Kleur der Wieken, veeleer
Grasgroen, dan Zwart zou mogen genoemd wor.
den. De grootte der Agcervleugelen maakt,
dat deeze Kapel, die ook zeer groot is , een
geheel andere Geftalte dan de voorgaande heeft.
(4 ) Ridder-Kapel met gefiaarte Wieken die rz.
zvoart zyn, de agterfien met een ‘witte
Vlak en-van onderen drie witagtige, be~
nevens zeven Yzergraauvoe Maantjes.
Vry naauwkeurig komt met deeze Soort o-
vereen, die Chiheelche Kapel, waar van de
Afbeelding in natuurlyke grootte hier nevens
gaat;
(3) Equis Alis caudatis nigfis, poftids Maculi
cocrulca Ocelloque purpuraC; fubtus Ocellis feptem.
JCn o s r , Delic. T. C. 3. f. 1.
(+) Papili» Eques Alis caudatis nigiis, pofticis MacuIJ
alba, fubtus tribus albidis, Lunwlisque feptem Feitugineis.
M. L. U, Sy/i. Nat. NT.
DEEL, XI. STVK.
n.
LXXXVIÏ.
i%. I,