V.
A fdeel.
XLII.
Hoofd.
stuk.
OOlniprhuaftn,t-
XVI.
Porcillus.
Varkentje
het welk niettemin ook de Kapel verfraait. Zy
heeft de Pooten wit, als ook de Sprieten; de
Oogen groot en glanzig groen, met een zwart
rond plekje , als een Oogappel , in ’t midden
Men zietze zeldzaam zodanig in de Infekten.
„ Om kort te gaan, deeze Kapellen , zegt
, , d e GEER ,z yn fterk; zy hebben veel kragt,
,, vooral in de Wieken : zy leefden lang,
j, fchoon ik ze met een Speld had opgeftoken.
„ Daar is geen ander uitwendig verfchii tuiïchea
„ de beide Sexen, dan dat de Sprieten van het
,, Mannetje dikker zyn dan die van het Wyf-
,, je. De Wyfjes leiden ieder een ftuk of twin*
, , tig Eytjes, die een weinig Ovaal wareti en
„ Grasgroen; doch deeze verdroogden in eenige
,, Dagen daarna, om dat zy door de Mannet«
„ jes niet bevrugt waren geweeft (*)
( 1 6) Pylftaart - K apel, die de Wieken (ingekarteld
beeft, geelagtig en paarfcb bont,
de agterjlen by ’t Gewricht bruin.
Het verfchii is wel, in de Kapel van deeze
Soort en de voorgaande, niet groot, maar men
kan die gemakkelykonderfcheiden,wanneer menze
by elkander heeft; zynde de Grondkleur
geelagtiger in deeze , en de agterfte Wieken
niet zwart; ook het Roozerood veel bleekerop
ds
(*) De Geer Mem. Tom. T. p nJi.
( i 6) Sphïrix Alis i itegris, fiavicante parpureoque variis, in-
feiioribus Bad fufcis. Roes. Ir .f i, Noft. Phal, I. T. $.
de voorden, doch zeer fchoon paarfch of Pur-
peragtig op het L y f. De Rups verfchilt ook xLU .'
merkelyk van die der voorgaande Soort, door-
dien zy kleiner is en geen Pyltje of Hoorntje
van agteren heeft, volgens de Waarneeming van
R o E s e l , die deeze Rupfen op het Veld vondt,
doch Diet ontdekken kon, welke Kruiden zy
aten ; alzo zy reeds aan de Verandering toe waren.
L in nasus verzekert, dat deeze Rupfen
zig op dergelykéPlanten, als die der voorgaande
Soort,onthouden(*). G e o f f r o y verwartze,
dat zonderling i s , met de volgende, en haalt
de figuur van Juffrouw M e k i a n aan , in welke
zekerlyk geen andere dan de Wolfsmelk-
Rups bedoeld wordt f f ) .
( 17 ) Pylftaart-Kapel, dit de Wieken ongekarteld
en bruin heeft; de voorfien met ffenKaP,®lva",het J Wolfsmelk*
geele , de agterften met een paarsagti-
ge Strook.
Dus wordt vry duidelyk de Tekening uitgedrukt
van eene fraaije Europifche Kapel, die
in dit geheels Weieldsdeel voortkomt uit een©
on-
( ?) Habitat in Epilobio, Impatientt , ut ptiot. Syft. N*t.
X. Faun. Suec. Ed. II. p .288.
(f) M m . Eur. III. 6 Tab. 22. Lc Sphiuxa bandes rouges
dentelées. Hiß. da Inf, env. Paris, Tom. II, p. 88.
(17) Sphinx Alis integris fuicis ,vitta fuperioribusflarl ,in-
feiioribus piupuialcerite. Faun.Suis. 1356. Frisch. Ik/ . 11. T.
j i .R eavm. In f .l .T .i } f 4.7. De Geer .In/. 1* T. s. f,6*
Ai. Roee. ;» / l.Noft. Phal. i.T , j .Uddm. Dijf. $7%
I. DEEL, XI.'STÜK,