V.
Afdeel. XLF.
Hoofdstuk.
P A P I L I O N E S
dividuntur in fex
P H A L A N G E S.
I. E Q U IT S S. Alis primoribus , ah angttlo poftico ad apitemt
longioribus, quant ad baf in: bis fape Anten»
na filiformts.
— ■— Trojani , a i Peblus matulis fangumeis,
(fapius nigri) 1-17.
■ ■ .............. Achivi, Pe&ore incruentt, Octllt ad angu-
Inm Ani. Alis absqut fasciis, ig , 15 : Alis faseia-
tis. 20-40.
II. K E L l c o N l r . Alis anguflis integerrimis flriatis: prL
moribus oblongis, pojlitis brtvijjimis. 41-55.
III. D A N A I. Alis intigerrimis.
- Candidi, Alis albidis. 56-74.
■ ■ Feftivi, Alis varitgatis. 75-87.
IV. N YM PH A L E S . Alis dentieulatis.
0 » ■ ■ 11 11 Gemroati , Alis] Ocellatis : Ocellis in Alis
tmnibus. S8-103 : in primoribus. I04-IO6: in pcjli.
cis. 107.110.
■' . ™ Fhalerati, Alis ctxcirabsque Ocellis. 111-144 .
V* Ï L E B E J I . Parvi : Larva fapius cent ratld.
- Rurales, Alis maculis obfcurioribus. 145-161,
1 1 ■ Urbicolat, Alis fapius maculis pellucidis.
162-168.
VI. B A R B A R r. Cortllarii loco adjtcli b y a i Oriines non
relati. 165-152,
(*) Om deeze uitdrukking te verftaan, zo moet men wee-
ten, dat de voorfte Wieken der Kapellen een eenigermaate
driehoekige figuur hebben , waar van de punt, die verft
ran 't Lyf komt, de Tip , en de zyde, die tegen de agicrfte
Wiek
d e D a g - K a p e d l e n . 187
D E D A G - K A P E L L E N
worden verdeeld in zes
* B E N D E N.
ƒ. R i d d e r s . Die. de voorfte Wieken, van den Agterhoek
haar de Tip toe, langer hebben dan aan den Grond-
fteun (*) en de Sprieten meeftal Draadvormig.
1 Trojaanfcht. Aan de Eprft met Eloedkleurige
Vlakken. (de meeften zwart) 1-I7.
>i i.i— Griekfche. Zonder roode Vlakken aan de
Borft, maar een Oogje aan den hoekby ’ tAgter-end
van’t Ly f : met ongebandeerde i s , 19 : met ge-
bandeerde Wieken. 20-40.
II. F a h n a s s y n s . Met de Wieken fmal, niet ingefneeden,
en geftreept : de voorften langwerpig , de ag-
terften zeer kort. 41.55.-
III. D a n a u s s e n . Met de Wieken niet jngefhqeden.
■1 » - — Witte. Met deGrondkleur witagtig. 56-74.
, " ■ -I ■■■ Sierlyke.1 Met-de? Wieken bont. 75-87.'
IV. N lM p - KAP E 'E L Ï S , Met de Wieken- Tandswys iugcfneeden.
mi .... * Ge-tegde, Met Oogswyze. Vlakjes,, op alle,
SSI03. op de voorfte alleen. 104-ipS:. op.de agter«
Ile Wieken. 107^110.
- ........... - .Ongtmoogde. Zonder Oogjes op de-Wieken.
ui-144.
V. G e m e e N E . Die klein zyn: en de Rups veelal kort.
1. - Landlieden. Met de Vlakken der Wieken
donkeragtig. 145-I61.
■ Stedelingen. Met de Vlakken meeftal door-
Ichynende, 162*168.
VI. On g e s c h i k t e . Die als een toegift ’er bygedaan
zyn: niet t’huis gebragt tot de voorige Benden.
169-192.
T R 0 ~
Wiek aan komt , de( Grondjieun kan genoemd? worden,
zynde de agterfte punt dcrzelve de Agterhoek, en dus maakt
deeze gedaante der Wieken dat de Ridders zeer breed gewiekt
zig verwonen, in tegenfteüing van de Farnas* Kapellen.
V.
A fdeel. XLI.
Hoofd.
stuk.