V.
A fd e e l .
XLI.
Hoofdstuk.
c.
Cyrme.
Cl.
Stmelt.
lnkndlche
Atlas.
of de Halve Rouw, en hy tekent aan , dat
men die ook by R o e s el vindt, onder den
tycel van de wit- en zwart gevlakte Dag Kapel
der tweede Klafle, die zïg in July op de Wei*
den gewoon is te vertoonen (*). Men heeftze
ook , by Naarden, in mem'gte gevangen.
(100) Nimf - Kapel , die de Wieken hoekig
beeft, van boven Afcbgraauw ,met Oogjes
aan den rand , van onderen bleek met
twee Oogjes.
In deeze Indifche, my onbekend , zyn de
Wieken , van onderen’, door een breede dwars*
ftreep verdeeld, waar buiten, op ieder Wiek,
twee Oogjes en eeDige enkelde Stippen ftaan.
( 10 1 ) Nimf.Kapel, die de Wieken getand met
ros en zwart gewolkt beeft ; de voor-
Jien, wederzyds, met twee; de agterfien
van boven met één Oogje.
Deeze, die van R a y genoemd wordt; Kapel
van taamelyke grootte, hebbende de Wieken
graauw met een dubbelde geele Vlak op
de
( * ) Inf. rol. III. p. 117 . Tab. XXXYII. Tig: 1 , 2 . ;
( :oo) Papilit Nymphalis Alis angulatis, fupra cinerajcenti.
bus, Ocellis fubmarginalibus , fubtus pallidis Ocellis binis.
Syjt. Nat, X .
( 101) Papilio Nymphalis Alis dentatis, fulvo nigroquc ne_
bulofis, primoribus utrinque Ocellis diiobus , pofticis fupta
unico. Syjf. Nat. X . Faunus. Faun. Sutc. 784.. t e t . Gat.
i. 14.. f. S. R.AJ, Inf, m . n. 6, R.QIS. Inf, III, T. 34,
{. 6.
e D a g . K a m i ! s ' 295
de buicentfen en een dubbeld zwaït O ogje, is AFnEEi^
|n de fceenagtige Boflchen van Sweeden niet xL1.
ongemeen. De Wieken zyn van boven graauw, H o o rnet
vaal geele Banden ; de voorden van onderen
geel en naar de randen toe gewolkt: de
agterfte Wieken , van ondereD, wit en zwart
gemengeld. Hier te lande geeft men ’er den
naam van Atlas aan.
r o e s e l , die dezelve de donkerbruine,
Okergeele, Bbfch-Kapel noem t, kon, hoe menigvuldig
zy hem ook in July en Augudus
voorkwamen, de Verandering niet ontdekken.
Hy heeft wel deeze Kapellen laaten paaren en
niet alleen Eytjes maar ook Rupfen daar van
gekreegen, doch het V oedzel, dat zy noodig
hadden , niet kunnende iUitvinden , kon hyze
niet opkweeken. In Italië, zegt hy , komen
zy ook voor, en worden aldaar veel grooter
gevonden.
D e Heer G e o f f r o y befchryft, onder den h
naam van le D e u il, dat is de Rouw , een * ; XXXIU
jte l, die van den Sweedfchen Heer L e che
getyteld is: Zespootige, van boven zw art,m ee
een dwarfe ry van witté Vlakken op alle de
Wieken , de onderften getand. Verfchillendè
Afbeeldingen van R o e s e l worden door hem
daar toe betrokken; waar van de eene ook de
Rups en het P opje, in een zeer aartige geftal-
ie , voordek (f ) . De Kapel, die door hen^,
rt) R O F S ÏL Inf. Itl. T H I I L l . Tab. XX XIII. tig- 3»
& Tab LXX. Flf. i , 2 , *,
i . DKKL. XI, STUK. ^ 4