V.
Afdeel.
XLI.
Hoofdstuk.
CXXXVI.
Matu.mil.
ïaaifche ,
cxxxvit; Cinxia.
Ceel geba»
deecd '
Bonte Mantel.
O36) Nimf-Kapel, die de Wieken getand en
paarfebagtig met zwarte Vlakken ■■beeft-t
van onderen met drie geele Banden'.
Deeze, welke W i l k es the Heath-Fritillary
noemt, onthoudt zig op de He y , als ook op
de Hazelnoote Boomen. P ë t jv e r s Kapelletje,
hem van Liffabon gebragt, was zwart e n ,
geel bont, met eenige Bloedroodé Vlakken.
( I 37) Nimf-Kapel, die de Wieken getand, en
Oranjekleurig met zwarte Vlakken beeft $
van onderen met drie geele Banden.
De twee naaftvoorgaande zyn. ook. in Swee-
den, doch zeer zeldzaam , waargenomen , alwaar
deeze Soort, zelfs ,i.q„de Akademie-Tuin
te Upfal, vry gemeen is; ,,WjL k e s beeldtze
a f , en geeft ’er den naam aan van the Pfantain
Fritillary. P e t i v e r hadc deeze de Lincolnfe
geheten, met drie bleeke Banden, van onderen.
In Karniolie, alwaar zy veel voorkomt
op plaatfen daar Gras groeit, heeft Doktor
S co-
(136) Papilit JNymphalis Alis dentatis purpumfeentibus ni-
gro maculatis , fiibtus Faleiis tribus ftrns. Pe t . Gaz. T. x .
f. 8. B.AJ. Inf. 120. N. 8. MERTANT Sur. X , $g. WlLK,
lap. j8 . T, 2. a. 9'
(137) PapSio Nymphath Alis dentatis ful.ds nigro-macula»
tis, fubtus Fafciis tribus fhvis, Syjl. Nat. X . Comes, Faun.
Saee, 783. PE T. Gaz. T. ,18. f. 10. B.OES. In/. IV. T. i j .
H a j- Inf. u t . n. 9. B.EAUM. /» /.II. T. 9. W i u , pap,
18. X. 3i 8 S.
ScoPOLi daar van., ten opzigt van de Kleur V.
der ageerfte Wieken» van onderen 5 en derzeu XLL
ver tekening agt Vetfcherdenheden waargeno- Höcfd-
; ia , , W stuk. •
men ( f ) , ....... Bonte Man. ’
In weinige. Kapellen heeft zo veel verfcbil^/.
plaats als in deeze , zegt G e o f f r o y (*) ,dié
’er den naam van le Damier, dat is het Dambord
aahgeeft; wegens de nette verdecIiDg der
zwarte Vlakken op den bovenkant, die Oran<*
jekleurig is van Grond. Men vindt’er die, in'
plaats van Vlakken , ï Netswyze met zwarte
Streepjes doorweven zyn; een-igen hebben ia
de Ruitjes, daar door geformeerd, zwarte Stippen
, die vry flaan, en in een derde Soort loo-
pen drie geele Banden , zo wel boven als onder,
over de Wieken heen. Deeze Kapellen , zege
hy, zyn in de Boflchen gemeen. Het Voed-
zel der Rupfen beflaat in Eerenprys, Weegbree,
Klaver en Gras, volgens L in n a ïd s .'
Zeer aanmerkelyk en zonderling is, het gena
onzeAutheur, op ’t getuigenis van R o l a n d
e r , aantekent; dat naamelyk het Mannetje
zonder Zuiger, en hét Wyf je, daarentegen,
met qen Spiraale Zuiger 'voorzien zou zyn.
R o e s e l meldt niets van deeze byzonderheid.,
in zyne befchryving van dit fierlyke Kapelletje,
het welk hy zegt dat meD in Duitlchland de
kleine Paarlemoer-Kapel zonder Paarlemoer noemt.
In.
(■ f) 'EntomoU CarnUl. p. ï 6o*
des Inf Ven v% Paris. TOM. II. p. 45*
j.DEEi.. XI. Stuk. Y 2