V. zulks zeer gemakkelyk, door enkele inkorting
en uitzwelling van haar L y f en omkrommicg
tlooFD., Va'n den K op , onder welken het Spin tuig is'»
Syuk. <jaar de Draad uitkorüt, Het kielt aan beide
zydeh een plaats uit, daar zy den Draad aan-
hecht3' en weet dan den Kop daar onder te
Brengen; zo dat dezelve eerfl: op den eerften dan
óp den tweeden Ring, en verder tot op zynè
plaats fchiet, die omtrent op een derde der
ïangte valt. Dus gaat het Infekt té werk met
alle de Draaden, één voor ëén, van het Bandje
, dat, zo hy rekende, üit vyftig of zeftig-
Draaden beftondt, én niettemin was dat werk
binnen een Uur voleindigd. Omtrent een E tmaal
daar na vertoonde het zig in de geftaltó
'tan een Popje , dat niet alleen kort, dik en
ïond was, tnaar zelfs het Staart-end dikker hadt
dan den Kop. Het was met het gedagte Bandje',
tegen een Blad aan, omgord, en ’er kwam,
ca verloop' Van drie Wéeken of daar omtrent *
het Kapelletje uit voort.-
In de gedaante van het gene , dat R f.au1
m o r befchryft, fchynt eenig verfchil te zyn
met die van R oes e l . Van agt of tien dee-
Zet Kapelletjes, by hem op eenen zelfden dag
üitgekomeh, waren de Wieken helder bruin,
eeD weinig üit den rooden; van onderen hadden
de agterfte Wifeken een Band van roode Opgs.
wys ronde Vlakjes met een zwart Kringetje
in ’t midden. Twee Bandjes, van kleiner en
flaauwer gekleurde Vlakjes, waren aan de zelfde
de zvde, omtrent het midden van ieder Wiek T.
geplaatfl: cn aan den hoek naar t L y f , van XL[<
agteren, was een klein gedeelte, als een foort Hqofi?.
van Haakje. G e o f f r o t noemt dit, vaal of STÜi?*
Oranjekleurig Pagetje * met twee witte Banden; q^ue/tmv^
ziende daar mede op die fmalle witte greepjes,
waar mede de Oranjekleurige Banden, by Roe-
s e l , zyn gezoomd. Uit de befchryving blykt
verder , dat die grootelyks yerfchilc van dat
Kapelletje, waar van de Heer 1’A d m ir a a l ,
pp Tab. XVII., door hem aangehaald,de Ver--
andering onder ’ t Oog gebragt heeft : maar,
volgens P e ï i v e r , zou deeze Soort het Wyf-
je en de volgende het Mannetje zyn.
(147) Kapelletje , dat de Wieken eeniger- c x iv u .
maate geftaart en van bovenbruin
van onderen . aan den r a n d , met een Pruimboo- men*
Oranjekleurigen , Band , die wederzyds,
zw a r t is gejïippeld.
De Rups hadt R o e s e l op even de zelfde
Boomen , als die der voorgaande, naamelykop,
de Sleedoorn en Pruimen gevonden. L inn^eus.
fchryft ’er de Pmimboonjen, in ’c byzonder,
tot eene woonplaats aan tóe. G e o f f r o ï
niettemin , die dit alleenlyk door de bruine
Kleur onderfcheidt, verhaalt, dat de Rups op
de
{1+7) Papilio Plebejus Alis. (ubcaudatis fupra fufeis, 'fübtus
Eafcia marginali fulva utrinque nigrü, punftata. R oes. In/. I.
fap. 2. T. 7, Pet, Caz. 13. f: 10 S R i j , In f 130, n» 9 |
V Deel, 5 1 . Stuis, T* %