V. geen zins in de Haairige of ruige , en ook
VXXVIU n'et *n Sroot^e Rupfen. Hec was in fom-
Hoofd- migen van verfchillende gedaante, en fcheen
stuk. hem in allen tot uitwerping van dat Vogt, veeleer
dan tot een Spintuig te dienen. Ook was
dit Deel tot haar Leven niet volftrekt noodig;
alzo hy hetzelve afgefneeden heeft aan twaalf
Stekelige of Doorn - Rupfen, die zonder hinder
zulks hebben doorgeftaan, en vervolgens
altemaal, op haare manier, in Poppen zyn veranderd
(*).
Overwinte- Gemelde Sweedfche Heer, de Huishouding
van deeze Infekten in agt neemende ten opzigc
van de manieren, op welken zy den Winter in
de open Lugt doorbrengen, heeft de Rupfen ten
dien opzigte in vier Afdeelingen onderfcheiden;
waar onder de eerfte is der genen die in de Ei-
jertjes overwinteren, de tweede der genen,
die zulks doen in de Geflalte van Rupfen zelf;
de derde in die van Poppen, en de vierde in
die van Kapellen.
in de Eyett-' Die van de eerfte Afdeeling, zegt hy, leeven als
Jes» Rupfen een gedeelte van den Zomer, en veranderen
dan in Poppen, waar uit, na verloop van
weinig Weeken, dat is , voor ’t einde van de»
Herfft, Kapellen voortkomen, die wel haaft
paaren, en waar van de Wyfjes dan aanftonds
aan
Zie de Afbeelding en omftandige Befehryving van dit
Lighaamsdeel, en van da gedagte Eigenfehap der Rupfen. in
het V. Deez. der Uitgizcgte Vtrhandelingen, Bladz, 215,
Pi* XXXV.
aan ’t Eijerleggen gaan, die zy veelal, op de een V,
o f andere manier, voorde Koude befchutten; xxxVHT
ook is de Dop deezer Eytjes, fomtyds alleen, .Hoofd-
daar roe in Haat. Van eenigen worden dezel- STÜK,i
ven met eene digte Wolligheid bedekt. Voorbeelden
van deeze Afdeeling zyn niet alleen
de Grootkop Rupfen der Eiken, maar ook die der
Popelierboomen met Zwavelkleurige Vlakken
op de Rug, welke in zeer witte Satynkapellen
veranderen: die met Kwartjes en Pluimpjes
Haair, waar uit de Wyfjes-Kapellen zonder
Wieken voortkomen, en de kleine Spjprup*
fen, die groen zyn met witte Streepen, welke
de Vrugtboomen in onze Tuinen zo veel nadeel
doen; benevens vecle andereD.
De Rupfen van de tweede Afdeeling lee* ais Rupfen,
ven onder die gedaante, tot omtrent het begin
van den Zomer; alsdan fchikken zy zig tot de
Verandering en voor het eDd van het fchoone
Saizoen , of op ’t allerlaatfte in ’t begin van den
Herfft, komen de Kapellen uit, die aanftonds
aan ’t Paaren en Eijerleggen gaan. Het duurt
maar weinig Dagen, eer de jonge Rupsjes ter
wereld komen, die alsdan nog Voedzel vinden
op de Bladen der Boom- eD Plantgewafien ; zo
dat’er Soorten zyn, die, op deeze manier, nog
voor den Winter wel de helft bereiken van haare
grootte in volwalfenheid: doch hieromtrent
i s , naar de voor- of nadeeligheid van het Weer,
een onbefchryflyk verfchil. By ’t aankomen
van den Winter zoeken deeze Rupsjes, op de
I. Pe e l . x i , stuk. C 2 een