3 0 * B k s c h r y v i n o v a n
V. De vier Wieken zyn van boven vaal (*)»
Afdeel- en omringd met een breeden bruiden zoom. Van
Hook* onderen zyn de voorden als van boven, maar
«tuk. de agterften met bruin en Afchgraauw wit ge*
Zani-Oogjt.marmerd en gewolkt. De voorden hebben»
Daar den buitenhoek , een langwerpig Oogje
met twee Appelen, of twee Oogjes die in elkander
loopen, en zig wederzyds vertoonen;
zo,wel als de twee kleine Oogjes of Stippen,
die op bet midden vandeagterde Wieken daan.
Hy hadt een dergelyke Kapel gezien, welke
door hem als eene Verfcheidenheid van deeze
aangemerkt wordt, hebbende drie Stippen op.
de agter-Vleugelen , en op de voorden, in de
vaale en geelagtige Plek, flegtseen langwerpig
bruine, fchuins geplaatd en niet ge-oogd.
. De Heer l ’A d m ir a a l berigt my, dat de
Rupsjes van *t kleine Zandoogje» door hem op
zyne Negenden twintigde Plaat afgebeeld, zodanig
naar die van het Koe-Vinkje gelyken,
dat menze bezwaarlyk daar van kan onderfchei-
den. Evenwel is de verfchillendheid der Kleuren
van de Rupfen, zegt h y , in deeze Soort zeer
groot; dewyl fommigen bleek graauw zyn,
anderen geelagtig vuil groen en eenige weinigen
zelfs tot die van zeer fchoon Spaanfch groen
toe: zonder dat alle deeze verfchillendheden eenig
( * ) Fauvis. Dit Woord gebruikt hy tegen het Latynfche
W*otd fulvus, dat tosagtig geel en dergelyke Kleuren meer.
fchynt aan te duiden. Zie de Aant. bladz. 280.
O x D A O - K A T E L t. E H. 303
■ -1« Kenmerk van de Sexe aan de hand geeven. V.
o A k*t>b
In de Kapellen is de Sexe daar aan blykbaar, y i r ‘
dat het Mannetje altoos een dwars loopeode Hoofd-
zwarte Vlak op ieder voorfte Wiek heeft, wel- STUK
ke in het Wyfjfc ontbreekt: gelyk zyn Ed. dit Zand-°c&'e-
onderfcheid vertoond heeft in twee vliegende
Kapellen. De Popjes waren ook , als in de andere
Gras-Soorten, kort en dik, en de Rupfen
van dit ZandOógje hebben mede de Eigenfcbap,
van, tot haaren hal ven groey gekomen zynde,
den Winter zonder eeten door te brengen,
om vervolgens in ’c Voorjaar geheel uit te
groeijen, en dan in de maand July in Kapellen
te veranderen.
Onder de Weftindifche, verhaalt hy my, Surinaam«
d e e z e Soort van Rupfen ook ontdekt te hebben, oog.
Die van de Atlas Dag-Kapel, hier voor befchree-
ven» hangt de Pop aan de Staart, het onderfte
boven, en van een andere groote, die bruin
met Snuif kleurige Vlakken is , welke zyn E d .,
uit dien hoofde, de Surinaamfehe Zand-Oog
Doemt, leggen de Poppen los en v ry , gelyker»
wys die van ons Koe-Viokje. Doch hier valt
aan te merken, dat die Soorten aldaar niet aan
*t Gras alleen gebonden zyn. De eerftgenoemde
aaft op de Mammée - Boomen, en de andere
eet Kool. Ik heb van verfcheide Weftindifche,
by hem, de compleete Veranderingen gezien,
en uit de vertoonde ftukken , hoe hy dezelven
krygt, blykt het my genoegzaam, dat men