V. ren, in ’t algemeen; dat is, zy houden haar
XXXVlïl L y f , ten naaften b y , evenvvydig aan de Vlak-
Hoofd- te,waar op zy loopen,en maaken geen groote
stuk. Schreeden: daar die van de vyfde en zesde
Afdeeling, wegens de plaatzing van haare Poo-
ten, genoodzaakt zyn wyder Stappen te doen»
Tuffchen de Hoornagtige Pooten en de Mid-
delpooten, van de laatftgemelden, zyn zes Ringen
, agtereen, zonder Pooten en bygevolg heeft
een groot gedeelte van haar Lighaam geen
fteunzel. Wanneer zulk eene Rups, in rufte
en uitgeftrekt, gelyk zy dikwils zyn , zig tot
loopen begeeft, begint zy , om de eerfte Schree-
de te maaken, met haar Lighaam hoepelswyze
te krommen tot een bogt, die een foort van
Oog maakt, doordien zy de Middelpboten digt
tegen de Voorpooten aan brengt, en dan de-
zelven, benevens de Agterpooten, vaftzetten-
de, ftrekt zy weder haar Lighaam, in een regte
l yn , uit: waar door zy de langte van de gemelde
zes Ringen gevorderd is. Die maakt
haar eerften Stap; de tweede gefchiedt op de
zelfde manier, en zo vervolgens; het welk ’er
den gedagten Naam aan heeft doen geeveD.
landmeêters De meefte Rupfen, van deeze beide Klaffen,
ofspuuup- jannen zig ook niet zodanig in de langte in-
pi.lxxxiv. krimpen, gelyk de anderen; ja veelen hebben
I# een Eigenfchap, die haar byzonder eigen i s ,
cn welke ’er den naam van Stokjes Spanrupfen aan
doet geeven. Zy houden zig, naamelyk, ge-
duurende eenigen tyd in zeker poftuur, dat
haar
haar dikwils doet gelyken naar een Takje zon- V.
der Bladen, en zitten dus aan den Boom, ter-XXXVlïl,
wyl haar graauw of groenagtige Kleur nog meer Hoofd-
dient om het Oog te bedriegen. Dit onderftelt STUK*
een ongemeene kragt in de Spieren van deeze
Infekten. Men ziet ’er die een dun Takje, of
het Steeltje van een Blad, omvatten met de
beide Agterpooten en de twee Middelpooten ,
die naby dezelven zyn, en dus, als valt ge*
kramd, Uuren o f fomtyds een geheelen Dag
blyven zitten in een zelfde poftuur, waar van
de Afbeelding ,in Fig. i , een denkbeeld geeft.
Anderen houden haar Lighaam in andere pos-
tuuren, die nog ongelyk meer kragt vereifchen:
men ziet ’er die het in alle plaatzingen , tus-
fchen de loodregte, daar wy van fpraken, en
de horizontaale geftevigd hebben, en wederom
* van de laatftgemelde tot de loodregte neder-
waards. Zo men agt geeft, welk een vermoei-
jing het voor ons i s , den Arm eenigen tyd
uitgeftrekt te houden, of lang agtereen, zonder
fteunzel,regt overend ftil te ftaan, ikzwyg
van in een fchuinfe ftand: zo moet men verbaasd
ftaan over de vrywillige tortuur, om zo
te fpreeken, die de Rupfen zig dus aandoeD.
Deeze Soort van Rupfen, eindelyk, houdt
niet alleen haar Lighaam dus in een regt uitgeftrekt,
(dat nog het begrypelykfte fcheen,)
maar zelfs in een krom, ja in een zeer zonderling
poftuur. Het is haar om ’t even, of
de Buik om hoog dan om laag z y , en de Spie-
i, deel, xi. sttjk- B 2 ren,