V.
A fdeel.
XL.
Hoofdstuk.
ker en meeftal Knodswyze geknopt: de Wieken
ftaan, in de zittende Kapel, regt overend,
ja voegen zig opwaards tegen elkander aan: zy
vliegen over dag. Het Tweede Geflagt bevat
de genen, daar wyden naam van Py l s t a a r -
t en aan geeven, om dat de Rupfen, waar
zy uit voortkomen, op hetagter-end een Hoorn-
agtig Pyltje hebben. De Sprieten zyn in ’t
midden dikft, en loopen dunner, zo naar’t
begin als naar ’t end toe, eem'germaaten driekantig
: de Wieken zyn Dakswyze of weder-
zyds afloopende: haar vlugt is zwaar: zy vliegen
by avond of 's morgens vroeg. Het Derde
Geflagt, waar in de genen geplaatft zyn
diemen N a g t . K a p e l l eh noemt, begrypt
alle de overigen, wier Kenmerk is, dat de
Sprieten naar ’t end verdunnen, en de Wieken
, in de zittende Kapel, meeftal vlak leggen
: als ook, het vliegen by nagt. Ieder van
deeze drie Geflagten is door hem gefmaldeeld
in verfcheide Artikelen, gelyk wy vervolgens
zien zullen. Het Eerfte bevat honderd-twee-
en-negentig, het Tweede agt-en-dertig en het
Derde drie-honderden v y f Soorten.
Eer wy tot de byzondere befchryving overgaan,
zal ik nog gewag maaken van de Ver-
deeling, welke deFranfche Heer G eof f roï
in de Befchry ving der Infekten, die omftreeks
Parys voorkomen, gevolgd heeft. Hyfcheidt
de Veer-Uiltjes of Pluim-Beeftjes, als ook de
Motten of Mot-Uiltjes, van de Nagt-Kapel-
& le n
d e K a p e l l e n . 18 3
len a f , maakende daar van byzondere Geflagten:
zo dat by 'er v y f van de Kapellen heeft.
By de Kenmerken voegt hy die der Poppen,
welke in de Dag-Kapellen naakt en bloot, in
de Pylftaarten en Nagt*Kapellen in een Tonnetje
, Dop of Spinzel zitten. Die der Veer-
Uiltjes, zegt hy , zyn ook naakt, en die der
Motten in het bekleedzel van het Rupsje ge-
huisveft. De Sprieten van deeze beide Geflagten
zyn Draadagtig, die der Pylftaarten Pris-
matiek o f driekantig, en die der Dag-Kapellen
geknodft. Van de Onderdeelingen, welken deeze
Heer maakt, zal ik nader fpreeken.
X L I . H O O F D S T U K .
Befchryving van het Geflagt der D a g - K a p e l l
e n , volgens derzelver Verdeeling in zes Benden
j van Trojaanfche en Griekfche Ridders,
Parnas-, Danaus- en Nimf-Kapellen, zo ge-
oogde als onge -oogde, henevens die Gemeene
voorden genoemd, en Ongefchikte , als niet tot
de gemelde t’buis gtbragt zynde.
ir tT a t men door de D a g - K a p e l l e n , in
* * onderfcheiding van de Nagt-Kapellen ,
verftaat, heb ik reeds gezegd: naamelyk zodanige
Kapellen, welke by dag vliegen en by
nagt, of in’t donker, zig ftil houden. Deeze
Eigenfchap is zeer algemeen, en dient tot eén
I , De e l . XI. stuk, M 4 veel
V.
A fdeel.
XL.
Hoof©»
STUK.
Naaflêj