W
A fd ee l , XLIII. Hoofd-,
STUK.
XXXVI.
Fascelina*
Gewoonci
De Kapellen van deeze Rupfen zyn niet fier-
'lyk, van Kleur Afchgraauw en zwart geban-
deerd met golven; het Mannetje veel donke-
rer danhetWyfje« In beiden is die byzonder-
beid, dat zy’het Borrtftuk van boven als met
een Haanekam hebben. Voorts houden zy
de voorfte Pooten verder dan de Sprieten uit-
geftrekt, met den Kop tuflchen deDyëndee-
zer Pooten : ’t welk maakt dat menze, in ’t
Franfch , la Vatte etendue tytelt. Zy heeft» zo
R e a umu r reeds aanmerkte, een klein Zui»
genje of Tromp.
. (36) Nagt-Kapel met gepluimde Sprieten,
1.. die geen Zuiger vertoont, hebbende de Rug
gekamd, de Wieken Ajchgraauvo; deboven-
ften van worm met een zwarten Bandt in
‘ t middm met een witte driehoekige Vlak.
Deeze noemen wy de Gewoone Borrtelrups,
om dat zy gemeener dan de voorgaande is.
Men vindtze in Fig. 6 , op onze P l .X X X X IV .
afgebeeld. Goedaart hadt haar, wegens den
Hoorn, die zy op den Kop fchynt te hebben,
de Slakhoornige getyteld. Zy leeft,zegt hy,
in de Duinen, alwaar zy genoegzaam Voedzel
vindt.
(36) PhalauA Bomtyx elinguis criflata ( cinerea, Alis fupe-
lioribus antice Fafcia arm , medio JMaculi alba triga^a
Faun. Suec. 829. Ed. II. 1119. MEK. E#r. T. 8. MOUÏF. Tuf,
Ï89. Alb. In fT . 26. Goed. In f I. T. 36. DE GEER. Inf. J .
T. 15. F 15. List. Goed. f. 80. ROES. Ivf. I. No&. Phal, 2.
T. 37. RAj. Inf, 186, tu 8. WlLK. Pap. 30. T. 3. c. I.
vindt. R a y zegt, datzy de Bloemen eet van V.
„ , „ , .. . . . , , A fd ee l .
de gewoone Veldklaver. Men vindtze, zegt XLIII.
M e u ia n , in de Maand April op het Kruid derH°0Fr>'
Paardebloemen. In Mey en Juny komen zy , 1 ■■■’ -
volgens R oe SEl , overvloedig voor op de
ruige witte Wilgen. Hy zegt, dat de Rupfen
overwinteren: d e G e e r bevondt dat
zodanig eene , die hem gebragt en op den
Grond gevonden was, veelerley Bladen at.
Behalven het verfchil van Kleur, alzo deezè
Rups zwartagtiggraauw is, kan menzeookge-
makkelyk van de naait voorgaande onder-
fcheldeu, door de twee gemelde Hoornagtige
Kwartjes by den Kop. Ook heeft zy v y f en
de andere maar vier Borfteltjes op.de Rug:
doch het getal der Pooten is, zo wel als in de
voorgaande , zeftien •, gelyk het volle getal is
in de Rupfen. De Pop is zeer Haairig, en
glanzig donkerbruin van Kleur.
( 37.) Nagt-Kapel met gepluimde Sprieten; xxxyii.
die geen Zuiger vertoont, hebbende de Wie-Antieke,
ken platagtig, de bovenjlen met een wit
Maantje aan den Agterhoek : het Wyfje
ongevleugeld.
De
(37) Pbalana Bembjx elinguis, Alis planiufcalis, fupctiori-
bns Lunula alba aoguli poftici; Focmina aptera. Faun. Suec.
827. Ed. II. 1120. Alb In f T. 89. Goed. In f.w . T. 29. go.
Remjm. In f i. T. 19. F. 12-17. List. Go«/, f. 78. De Geer.
la f L T. 17. Lis. 14. Swamm. Bibl. T. 33. f. 3, 6. Quart.
T. 10. Roes, Inf. I. No&. Phal. II. T. 39- III. T. .13. RAJ. Inf.
173. n. 24'. Wilk .' Pap; 30. t. 3. c. 3. MER. T. 84.