V.
A fd e e l , XXXV11I.
H oofdstuk.
om de befchadiging van het Gewas voor te komen
; andersdeels op dat ’er geen befmettelyke
Ziekten, onder de Menfchen, uit ontftaan mog-
ten ( * } . Van dit laatfle, egter, heb ik nooit
eenig Voorbeeld gehoord, en, ichoon ’er wel
nu en dan zwaare Rupfen-Jaaren zyn , kan men
het doch zelden, in deeze Provintiën, als een
Plaag van eenig Gevolg aanmerken, en het is
voor ’t Menfchdom een byzonder geluk, dat
die Rupfen, welke de Ooftboomen kaal eeten,
geen fmaak vinden in ’C Gras of in 't Graangewas.
Van de genen, die de Olmen, Linden
en Eiken aantallen , worden de Plantagiën ,
Laaneu en Lufthoven, wel ontlierd; doch dit
nadeel is niet aanmerkenswaardig.
Voor het overige dient deeze aanmerking,
dat zodanige Boomen, die door hunne hoogte
minder aanftoot lyden van het Viervoetig Gedierte
, veelal des te overvloediger van deeze
en andere Iofekten bewoond worden. Hoe
veele foorten van Rupfen aazen niet op de Ei-
ken, Wilgen, Effchen , Popelier , Pyn en
Denne, Elzen- Olm- en Berke-Boomen? Op
den Eik alleen heeft men gevonden by de dertig
Soorten van Rupfen: op de Wilgen vyf-en-
twintig; op de Elzen en Berken ieder negen
o f tien Soorten. Dus worden, zegt men, ook
de gedoomde Gewaflen meer dan anderen ,
door Infekten aangetafl;; gelyk de Roozeboomen,
(* ) Europ. Mtrcurius van ’t jaar 17J1. I. De e l , h l,z a v
men , waar op agt Soorten van Rupfen of Ka. v.
pellen; de Slee-Pruim, waar op twaalf; d e - iv ^ y jjj
BraameD, Haagdoorn, Diltels en Brandenete- Hoofd-
telen. Deeze laatften, die een geheele Schaar stuk.
van Infekten, waar onder ten minde twaalf
Soorten van Dag- en Nagt-Kapellen, huis vellen,
zou men mogen rekenen, door den alwyzen
Schepper, als een nutteloos Gewas, daar toe
• veroordeeld te zyn ( f ) ; doch waar dan heen
met die menigte van RupfeD, door welken de
Appel-, Peere- Pruim- en andere Vrugtboomen,
dikwils, zo deerlyk gehavend worden, dat zy
kwynen en geen Vrugt draagen ; terwyl de
Palm en T a x is , Moerbeziën en Walnooten
Boomen, byna van geene Infekten worden aan-
getal!? Immers, hier uit blykt, dat de Geheimen
der Natuur voor ons nog ondoorgron-
delyk zynl JDe
Cf) Op dergelyk'è wyze redeneert de Autheur van het Vertoog
genaamd lie f pita ir.jollor nm Flora (Amosn. Acad. VOL.
IU.j dat, onder den naam van Flora de Huiswaarden der
Eloedelooze Eieren, vertaald gebragt is in het II. De e l der
Uitgezogte V ’.rhandelingen, bladz. 4.10, enz Doch het ware
te wenfehen, dat men in de' Vertaaling meer naauwkemïgheid
had gebruikt, om het ten dlenfte der Liefhebberen, die niet
Taalkundig zyn, bekwaam te maaken. Hoe weeten deeze,
dat Armenfe Pruim de Abrikoos betekent; dat men dooc
Wilde Appelbommen de Peereboomen; door den Busboon» de
gewöone Palm , en, dat meer. is , door Lepelblad het Miere-
diks-Wortel Kruid te verftaan heeft; of dat de Vel Worm een
Hout-Torretje, de May-Tar een Goudhaantje en de Luis Ter
een Schildluisje betekene ? Om nu van het woord Sphinx,
dat onvertaald gelaten is/, niet te ipreeken. Enz,
I. De e l . XI. stuk» C 5
t