I
2j8 »Bï s c h r y v i n g v a n
V. ten. In de Herfft is deeze Kapel gemeen. Hy
LFDEEÜn XL[ noemt dezelve laSouci, om dat de Hoofdkleur
H oofd, veel naar die der Goudsbloemen zweemt (*}.
R o e s e l , die van allen op deeze Kapel
Kaf ei. * wordt aangehaald, noemtze de fchoonfte Oranje
geele Dag-Kapel, van de tweede Klaffe,
met zwarte en helder geele Vlakken. Men
vindt jaarlyks, in de Zomer, zegthy, vyfder-
ley Verfcheidenheden daar van op de Weiden,
in zyn Land; die hy egter naait hieldt voor by-
zondere Soorten, om dat hy altoos maar de
zodanigen met elkander gepaard gevonden hadt,
die, ten opzigt van de Grondkleur en de Vlakken
, de meefte overeenkomfl: hadden. Haare
verfcheidenheid beftondt voornaamelyk daar in,
dat de ééne Soort byna wit, een tweede meer
Citroengeel, en een derde Soort fchoon Oranje»
geel was; komende, ten opzigt van de overige
verfieringen en Vlakken, bykans met elkander
overeen. De vierde en vyfde Soort hadden
ook wel een geel of Oranjekleürigen'grond,
doch verfchiiden van de overigen daar in, dat
haar bruine Zoomen niet met Geel gebandeerd
waren of gevlakt, en dit hieldt hy mooglyk
maar voor een verfchil der Se^e. Van boven
en onderen is deeze Kapel, zeer fraay, door
hem afgebeeld.
DoktorS c o p o l r , die deeze Soort in Karnio-
iie heeft waargenomen, alwaar dezelve op plaatfen
»
(*) Hifi. des Injeftcs, env. Paris. Torn, II. p. 7J,
fen, daar veele Kruiden in ’t wild groeijen ,
niet zeldzaam is; zegt dat deeze KapeL fnel,
. doch dbruftig is in ’t vliegen, gaande dikwils
den zelfden weg heen en weder, en niet lang
zitten blyvende op de Bloemen. Het Mannet-
je, zegthy, heeft de Wieken Oranje, van on-.
. deren bleeker, beiden, van boven, zwart ge-
zoomd en de voorden, van onderen, aan den
rand, getekend met drie bruine Stippen of
Vlakken. Sommigen hebben twee geele Vlakken
in de bruine Zoom; fomrnigen niet, en
op de ageerden is, ineenigen, één, in anderen
anderhalf, verzilverd Oogje. Het Wyfje hëeft
de Wieken Zwavelgeel; de voorden met Zwa-
velkleurige Vlakken in de Zoom, de agterden
ongezoomd: met Oogjes op de agterfce Wieken,
aan den onderkant De bleekheid van
Kleur zou derhalve, volgens hem, het Wyfje
van het Mannetje ónderfcheiden.
De Heer N. Struyck, die voor eenige
Jaaren zig zeer bevlytigde in het nafpooren der
inlandfche Infekten , heeft eenigeh van deeze
fchoone en in ons Land thans zeer zeldzaams
Kapellen, aan dén Dlemerdyk buiten Amder*
dam, even voorby Zeeburg, gevangen, welken
ik by zyn Ëd. gezien heb. Sommigen hebben
geele Vlakken in de bruine rand en anderen niet:
’t welk hy zig verbeeldde dat een onderfchei-
ding van de Sexe zy: doch zonder vaft te (tellen,
wel-
(*) Entomol.Ca.mioL psg, 173.
R 2
V.
Afdeel.
XL[.
Hoofdstuk.
O ranjt-
KapeL.
I. De el . XI. Stuk.