V. van Tab. X V I , Fig. 6 ,7 , als van Tab. XLV,
XLI. * I 7 > 1 8 , I9> 2 0 , gelyken zeer naar deeze
H oofd- Soort. Men heeft, mooglyk, op de volgen-
stuk. Tafel , nog meer Verfcheidenheden van
deeze Trojaanfche Ridders willen afbeelden.
G R I E K S C H E R ID D E R S .
g ™ - ( 18 ) Ridder «Kapel, die de Wieken getand en
aan beide zyden zwart beeft, deagterften
met een vergulde Vlak, aan beiden ge«
meen.
De grootfte figuur, die op de Tytelplaat
van ’t Werk van Juffrouw M e r i a n , over
de Surinaamfche Infekten, gevonden wordt,
heeft L innaeus tot deeze Soort betrokken,
welke zig op de Bloemen van deWeftindifche
Areekplant, zegt h y , onthoudt. Dezelve,
voegt h y ’e rb y , is by uitftek fierlyk, van wegen
een fchitterende Goudkleur, die weder-
zyds, op ’t midden der agterfte Vleugelen, de
gedagte Plek maakt.
Hoe vreemd het ook voorkomt, dat men
Helena , die wegens haare Schoonheid berugc
was, in de Rang der Ridderen geplaatft vindt;
nog zonderlinger is ’t , dat die Kapel, welke
by Seea, Plaat X L V , Fig. 9, 10, is afge-
beeld, betrokken wordt tot de Griekfcbe Rid^
ders,
fis) Papilio Eques Alisdenfatis atris concoloribus, pofticis
Disco comtnuni aursto. Syfi. N a t.X . MER, Sur in, in Ta-
buU Titalo pisefixa, figuiï nwxirn»,
ders, wier onderfcheidend Kenmerk van de V*
Trojaanfche» (in ’t ftuk van Kapellen,) daar
in beftaat, dat zy geen roode Vlakken aan de Hoofd-
Borft en een Oogje aan den hoek by ,’ t agter- stuk,
end van ’t L y f hebben f . In de befchryving, t zie B!a(3z*
immers, wordt duidelyk gemeld, dat deeze,
die bovendien van Amboina was, de Borft van
onderen met fchoon roode Vlakken hadt, en
van het Oogje kan ik geen blyk vinden, zyn-*
de de Kleur der Plekken flegts geel, met zwarte
Aderen, en die der anderen, Fig. 1 1 , 12 ,
Koffykleurig, met flaauw geele Plekken.
(19 ) Ridder-Kapel, die de Wieken getand beeft, xix.
van boven zeer glanzig Hemelfcbblaauw , Bia*uw sa.
van onderen Nevelig met bruine Vlak• t>n ape
ken.
In deeze is de Hemelfchblaauwe Kleur, op
de bovenzyde der Wieken, zo glanzig en effen
, dat dezelve den luifter van blaauw Satyn
byna té boven gaat. Sommigen hebben aan
den onderkant der voorfte Wieken twee, aan
die der agterften drie Oogjes. Men vindtze
in Zuid-Amerika.
(20) Ridder • Kapel , die de Wieken gejlaart
heeft ,
(19) Papili» Eques Alis dentatis fupra cceruleis nitidiffimis,
fubtus nebulofis Pun&is fuscis. Me r i a n . Sur in. s i. T.
53. K n o r r Delit. T. C, 4. f. z.
f?.o) Papilit Eques Alis caudatis nigris, Disco coetuleo ra<
diantc; pofticis fubtus Occllis feptem. SyJ}. Nat, X x
ï, DER!.. XI, STUK, N 5
XX.
UlyJJcs,