V. A fdeel.
XLII.
H oofd.
STUK.
Winie,
De Zuiger.
bruin van Kleur, met eenige witte Stippen,
Deeze Poppen fchynen fomtyds nog in de
Herfft uit te komen; fomtyds den Winter over
te bly ven. Z y hebben de eigenfchap, van,
op de minfte aanraaking, zig zeer fterk te be-
weegen. Het L y f van de Kapel is, ter weder-
zyde van de Rug, fierlyk bleek Roozerood of
Appelbloeizelkleur, met zwarte dwarsdreepen,
getekend , en heeft by het Bordduk, weder,
zyds, een hooger roode V lak, met eenig geel
i n ’t midden. De Wieken zyn, van boven,
niet onaartig graauw gewolkt, meceene leke-
niDg, die gemeenlyk eenige Letteren uitdrukt.
Juffrouw M e r i a n hadt’er eene, waar op
de B , C , V en M , kenbaar waren ; doch
de twee eerde Letteren zyn dikwils niet te
vinden, en de anderen vértoonen zig m'et altoos
even duidelyk. Inzonderheid heeft dit plaats
wanneer de Kapel wat verouderd is, engedeel-
telyk van haare Pluimpjes of Schubbetjes beroofd.
De agterde Wieken, zegtLiNN A ;us,
zyn Afchgraauw, met drie graauwe Banden.
Het gene de Kapel der Winde allcrmeed doet
verfchillen van de voorgaanden, is een lange
Snuit of Zuiger, die zig byna tot drie Duirneu
langte uitftrekt , en gemeenlyk als in tweën
gefpleeten zig vertoont. Daar mede haalt zy
haar Voedzel uit de Bloemen, doch, hier toe
zig niet bevlytigende, draagt zydenzelven op-
cekruld en verborgen. Haar breedte is, met o
de Wieken uitgefpreid, ongevaar vyf Duimen,
en
ien de langte van het L y f ruim twee, de dikte
tneer dan een half Duim. De bruinroode Oo* XL11>
een, die zy heeft, fchitterea, in ’t duider, als Hoofd*
Vuur. G E OF FROY geeft er, wegens de figuur
der Sprieten, den naam aan van Pyldaarc of
Onrad met Offe Hoornen (*).
(7) Pyldaart-Kapel, die de Wieken ongekar- ^ vtr.
teld heeft, de agterfien roodagtig met zwar- i/gifter-Pyl?
te Banden, bet Agtedyf rood en Zwart ge- {bart‘
xingd,
In ’t algemeen voert deeze Kapel den naam
van het Gewas, waar op 5e Rups allermeed
voorkomt, de Liguder naamelyk , welke ook
Maagdenboom ,en Mondhout of Keelkruid genoemd
wordt; dewyl men het Afkookzel der
Bladeren diendig oordeelt tegen Ongemakken
van den Mlond, het Tandvleefch en de Keel,
die uit verflapping voortkomen ; alzo zy eeni-
germaate famentrekkende zyn. Zeer veel wordt
dit
(*) Le Sphinx a Cornes de-Boeuf. Hiß. des Inf. eny Paris.
Tstn. II. p*
(7) Sphinx Alis integris ; pogids mcarnatis Fafciis nlgris;
Ahdomine rnbro dngulis nigiis. Syft. Nat. AC. Phalzna prismC
coiTvvs fpirilinguis fufca,. Alis irtferiöribus Ahdouiineque Fafdis
ttansveifis fubtis. Faun. Suec. «09. M Ou S S . Inf. p. 91, f. 2.
& 182. f. i. JONST. 'Inf. T. 19- f. I- a* JACOB. Muf. ï .
f. 5. N. 2+. ï . 1. f. ALB inf. T. 7. f. lo.SwAMMWRÖ.
KM. T. 25. f. 1 , 2 , 3. RAJ. Inf. 144. n. I. JÜNG.Vtrnu,
Lïos. Goed. Inf. I. p 93. T. 24/L 1 s t. Goed. 71. f. *;«
Reaum. Inf. 11. T. zo. f. 1.4. R oes. Inf. 111. p. »5- T. 9,
WlLK. Pap. 10. T l . B 3 . D l GHL*.Inf* X. T. I« f. 6.
I. DEEL. XI, STWK. D d