Af drei«
\ XLl,
H oofdstuk.
Hmybeeftjc.
nen zyn , dat door den Heer 1’A o m i r a a l »
op zyne Vyfentwintigfle Plaat, naauwkeurig,
met de Verandering, is afgebeeld en befchrce-
ven. L i n n j E ü s , ondertuflTchen, merkt aan,
dat de eene Sexe kleiner z y , hebbende op de
agterfte Wieken , van onderen, zes Oogjes,
waar van het eerde grootlt. Zie hier hoe
G e o f f r o v zyne Procris , gelyk hy het
Hooybeedje noemt , befchryve
Dit Kapelletje, dat de langte van omtrent
een half en de breedte van een Duim heeft, is
van boven vaal van Kleur, met een fmallen
bruinen rand. Van onderen zyn de voorde Wieken
van de zelfde Kleur, doch met een klein
Oogje aan den buitenhoek, het welk fomtyds
zig van boven ook een weinig vertoont. De
agterde Wieken zyn, aan den onderkant, Afch»
graauwagtig, met een gegolfden witten Band
overdwars. Z y hebben geen Oogjes, van boven,
noch van onderen. Men vindt dit Kapelletje
op de Graslanden en Heijen. Tot dus
verre is zyne befchryving goed , maar , wanJ
neer hy ’er het volgende byvoegt : De Rups
„ is zwart, met den Kop rood, en over ’t L y f
,, bezet met Knobbeltjes , die met eenige
„ Haairtjes praaien. Deeze Rupfen maakem
„ zig Webben of Spinzels op de Gras - Zoo.
„ den, waar onder zy in gezelligheid leeven” :
en bovendien de Afbeelding van R e a u m u a ( f )
aan-
(* ) Hifi. èti des Inf. T om. II. pag. Mem. J ut ks /»ƒ, TOM. XI. Tab. 3, Fi£. 6 ,
aarbaalt; zcblykt kiaar, dat hy de Flank mis
is , verwarrende het Hooybeeftje n et de ?oge-
naamde Bonte Manteltjes ( § ) , welker veran- Hoofd.
dering en 'eigenfchappen de Heer R s a ü M o a H00,jbeeß ^
aldaar befchreeven heeft (*).
De Rups van ons Hooybeeftje is kaal en glad, De Rups,
gcftreept groen , met twee pylswyze puntjes
op ’t agter-end van ’t L y f. Het fchynt, dat
zy leevende den Winter doorbrengen, verbergende
zig dan, op deD GroDd, onder ’t Mos
of verdorde Gras, en veranderende, ra driemaal
verveld te zyn , in Popjes , v elke,zonder
hoeken of kanten , rondagtig en groen van
Kleur zyn. Zy hangen zig op aan fteeltjes van
Gras of andere Planten , gelykerwys die der
Gedoomde Rupsen doen. De Heer 1’A d m i-
k a a l , die d?eze Infekten in de geheele Ver-
andering nagegaan heeft, kreeg den 9 Mey ,uit
de E ytje s, jonge Rupsjes, die den 5 Augustus
veranderden in Popjes , waar uit, in vyf-
tien Dagen, het Kapelletje voortkwam.
G e of FROY befchryft een volgende Soort Duïtfdb
■ . . . . 11 Hooybeeftie,
van deeze Gras-Kapellen , welke wat grooter
is , als by de anderhalf Duim breed zynde.en
dus meer gelykende naar die van R o e s e l z
hoewel zy doch door de Oogjes, die z y ’e rv y f
onder aan de agterfte Wieken heeft, daar van
verfchille. Hy noemtze Cepbale, en wy geeven
(*) zie de Tap. Nymplu Cinxi* , N. i j s , Wer agtet,
(p) Tom. 11. p. 216.
b DEEi.XI. STUK, S 3