V. raakt, ook 0 in, gelyk de gemelde. L inn^ us
XLIll"*zeSt'5 datzyzigop de Olmen, Brandenetelen
Hoofd- en het Muur, onthouden. R e a umu r hadt
jhfmM cv opgevoed met de Bladen van Ypeboomen.
Sommigen waren, by hem, in ’ t midden, anderen
tegen ’t end van M ey, in Poppen veranderd
, en de eerfte Kapellen kwamen in ’t
laatft van Juny uit. G eof f roy geeft het den
naam van VEcailla marbrée , o f gemarmerd
Schildpad , en merkt aan, dat men ’ er eene
Verfcheidenheid van vindt, die de agterfte
Wieken hoogrood heeft. Ook is ’er fomtyds
een aanmerkelyk verfchil in de Vlakken op de
yoorften. Ik zie niet, waar onze Autlieur van
dit Kapelletje gezegd heeft, dat hetzelve zwarte
Vlakken heeft, met witte Banden: daar het
tegendeel zelfs uit zyne aanhaaling blykt (*).
Wilkes hadt deeze genoemd tbe Creamfpot of
Roomvlakkige Tyger-Moth,
xxv. (25^ Nagt -Kapel met gepluimde Sprieten,
pumat}.- dze pem Zuiger vertoont, en de Wieken afnis,
De Spaan- loopende, zwart, met geele Stroompjes heef
PlT xch. de agterfien rood en zwart gevlakt.
fig. 4.
G e off roy en Doktor S co p o l i , beiden ,
merken ieder op zig zelf aan, dat deeze Nagt-
Ka-
(*) Hiß. des I»r. epv. Parit. Tom. II. pag, ioó, 107-.
(25) Pbdacna Bombyx elinguis , Alis deflexis atris rivulis
flavis; infeiioribus rubris nigro maculatis. Faun. Stuc. 821,
WILK, Pap, 24. t, 3. a 15. It, Gut. 273.
Kapel geen gepluimde Sprieten heeft (*). y,
„ Zy onthoudt zig op de Weegbree en Hya* A fdeel.’
„ cinth, zegt L innjeus, en in de Sexe is een Hoofd_‘
„ verfchil van Kleur : het Mannetje Oranje stuk.
„ zynde, is het Wyfje hoogrood.” De Rups spaanjehe
is ruig , zwart met een roilen Kop. Naderhand
Ichryft hy haar de Olmeboomen tot
een woonplaats toe , en verwart deeze Soort
met de voorgaande, die men niet in Sweeden
gevonden hadt (j-). Voorheen was zy , van
hem, geplaatft op de kleine Brandenetelen (§),
In onze Beuken -Bosfchen is dit Kapelletje
niet zeldzaam, zegt Dokter Scopoli, omtrent
de Hondsdagen , zittende gaarn op de Bloe.
men van het Boelkenskruid. De voorfte
Wieken zyn bruin , met eenig donker groen
daar door blinkende; aan den onderften rand
met een Streep en een gevorkten Band, dienaar
een Y gelykt, van Waschkleur: de agterften
Scharlakenrood; van boven met vier, van onderen
met ééne Vlak, die zwart zyn.
Wy hebben, in Fi'g. 3 en 4 , op Pl . XCH.
de Afbeeldingen gegeven van deeze twee fchoo-
ne Duitfche Nagt-Kapellen , welken R oe -
s e l in Lzyn Vierde Deel, Pl. XXVIII. Fig. 2 ,3 ,
heeft gefchilderd: en waaromtrent hy aanmerkt,
. hoe
(*) La Phalene Chinée, Hifi, des Inf, eny, Paris Tom, II.
P. 145.
Cf) Faun, Suec, Ed, II, p. SOI.
(§) Habitat in Unica foliis oyalibus. Faun, Suec. Ed, I,
P- 253,
I. deel. XL Stuk. N n 4