V. Inderdaad die uitdrukking is niet oneigen, al.
2o het in zyn geheel zeer gelykt naar de zo.
Hoofd, genaamde Paarlemoer-Kapellen. De bovenfte
Bonte Mm- opp ervlak der Wieken is hoog Oranjekleur,
met zwarte Vlakjes befprengd en met een dub.
helen zwarten rand, die uit halve Maantjes be.
ftaat, waar van het binnenfte, aan den omcrek,
groenagtig wit is. Van onderen zyn de voor*
fte Wieken geel, de agterfte Zeegroenagtig
wit, met zwarte Stippen en hoog geele Ban.
den. Het L y f, dat van boven zwartagtig is en
blaauw geriDgd, vertoont z ig , op zyde cnvan
onderen, zo wel als de Poocen geelagtig.
Zodanige Kapelletjes hadt R o b s e l gekree-
gea van Rupsjes, die zo lïerlyk gekleurd waren
, als hy ’er immer hadt gezien. Haar grond-
kleur wasblaauwagtig, met zwarte dwars-Streed
pen en witte Stippen als Paarlen, waarcus-
fchen Oranjekleurige en witte Doorntjes uit-
ftaken. Men vindt deezeRupsjes, volgens hem,
in de Voorzomer, ja tot in Auguftus, op de A-
veroon, als ook op de fmalle Weegbree: zy
leeven eenzaam en veranderen op de wyze
der gedoomde Rupfen in‘t algemeen : maar nog
een andere en naar oogenfehy» grootelyks van
de gemelde verfchillende Soort van Rupsjes,
welke hy de kleine Koolzwarte Doorn-Rups noemt,
met een ry van witte Stippen op ieder zyde;
geeft dergelykeKapelletjes, dieflegtswatblee-
ker zyn van Kleur. Deeze Rups was hem van
Frankfort gezonden, met eenige Fopjes:, zy
aas*
aasde op het Muizen - Oor en dergelyke laage
Kruiden, waar op men haar gemeenlyk km XLU
vinden in Mey en Juny. Hoofd-
Eenigermaate fchynt deeze laatfte Rups o- s
vereenkomftig tc zyn idqc die , welke de lieer j^pfem.
R e a ümd r zegt, datopdeGrasIanden te vinden
is in September, doch gemeener tegep ’t
midden van Oktober. Zy eet de Grasblaadjes
maar liever die van de Weegbree en wel allef-
meeft de Smalbladerige, Haar Kleur, die in ’c
eerft Kaftanjebruin is, wordt vervolgens rnooy
zwart, met een rooden Kop, Deeze Rupfen ,
zegt hy, fchynen gedoomd te zyn, doch maa-
ken als een middelflag uittulTchen de Gedoomde
en Haairige Rupfen. Zy hebben Vleezige
Tepeltjes, die als Doornen op de Ringen ge.
plaatft zyn , en digt bezet met fyne Haairtjes;
zvtde het L y f van de Rups, voor *c overige ,
bykans kaal of zonder Haaïr. Men vindt *er
fomtyds veelen f en wel tot honderd toe, by
elkander: waar uk blykt, dat zy in gezelligheid
leeven , en de plaatfen ,waar zy zig ophouden
zvn kenbaar aan een foort van Tentjes,
als van Spinrag, die men op de Weiden viDdt,
doorgaans fpits van boven. Tegen den Winter
maakén zy Neften van dikker Ceweefzel,
waar in zy het koude Saizoen, leevende, doch,
in rufte, doorbrengen, en dan gaan z y , in ’e
Voorjaar, weder aan ’t eeten, om in deZpme?
te veranderen in een hangende Pop, die dik;
en kort is ,gelyk de Poppen der Veld- ofGras^.
1. ÏJEEJ,. XI. STUK. Y 3