V.
A fdeei,.
SL1II.
H oofd,
stuk.
? c c * v >O o S
go2 B e s C h r t v i h g v a n
,, Het Voorhoofd is zwart, met een driehoe«
,, kig merkteken daar op. Aan de Staartklepjes
„ is gegroeid een half Kloots rondfchildje,dat
„ rood is en wit van rand. De Borftpooten
zyn fpits en rood; de Buikpooten ftomp, en
„ bepaald door een rood plaatje, even zo wel
„ als de Staartpooten. Het Tonnetje of Spin»
,, zei is langwerpig rond bruin, beflaande uit
,, broslche, ftyve Draaden, die zig naauwlyks
,, ontwarren laaten: de Pop bruin rood, van
,, agteren met korte fty ve Haairtjes bezet: bly-
35 vende het Infekt zeven of agt Maanden in
,, die Raat” ,
De wonderbaare geflalte van deeze Rups kan
men in ’t Vierde Deel van R o e s e Lbefchou-
wen; alwaar tevens biykt, dat de Heer Reau-
mür , te regt, het maakzel van de opening der
Tonnetjes by een dubbelen Trechter, of by
een Vifchfuik vergeléeken heeft. Ook vindt
men, by hem, zo wel het Wyfje als het Mannetje
van deeze fchoone Nagt- Kapel afgebeeld.
Ik zal hier by brengen-, wat R e a dmu r daar
van zegt.
3, De groote Paauw-Oog is een der groot He
35 Kapellen: de Wyfjes,die egter niet vliegen ?
95 hebben meer dan vyf Duimen breedte. Ik
95 weet niet,of deeze foort, die in dit Koning-
3, ryk, en overal omltreeks Parys, niet zeld*
53 zaam is, in de nabuurige Landen gevonden
s> worde. Reden voor deeze twyfeling ; dat
33 menze niet verbeeld heeft op de Plaaten,
* 33 daar
1)E N A o T -K A V E L L E N. 503
daar A l p in de Infekten van Engeland op V. 9) • Afdeel
„ heeft doen graveeren; noch ook op die van XLIII*
„ Europa of liever van Duitfchland , door Juf* Hoofd,
frouw M e r i a k . Men vindtze, wel is waar, STUK*
, , , Paauw-Qog,
„ op eene der Plaaten van Oo e d a a r t ; doch
„ dit kwam daar van daan, dat deHeerBoREEL,
„ Ambafladeur der Staaten Generaal in Vrank-
j, ryk, dezelve in le Jardin du Roi gevonden
,, hebbende, en verrukt door haare fchoonheid
,, en grootte, haar meende te moeten zenden
„aan G oed a a r t . Toen kende men de
,, Rups nog niet, van welke z y voortkomt.De
,, Heer L i s t e r , in zyne Aantekeningen op
„ Goedaart, vermoedde, dat het eene yan de
„ Pylftaart- Rupfen ware. De Heer Sj ïd i -
,, l e a u is de eerfte, die de waare Rups we-
3, reldkundig gemaakt heeft van deeze Kapel,
„ over welke en over wier Rups, door hem,
„ Waarneemingen uitgegeven zyn in de Memo-
„ riën van de Akademie op ’tjaar 1692, alwaar
,, men de Rups en Kapel, beiden , in Plaat ge-
„ bragt heeft
„ Het bruin en graauw zyn de heerfchende
,, Koleuren op de Wieken zo van de groote,
„ als van de middelbaare en kleine Paauw-Oog:
,, want men kanze door deeze drie naamen on-
„ derfcheiden. Het bruine van de groote Paauw-
,, Oog i s , op plaatfen van eene genoegzaam
„ aanmerkelyke uitgeftrektheid , donkerbruin ,
,3 en, voor ’t overige , mengt het zig met het
9, graauw, dat zelf verfcheiderley trappen heeft
1 . d e el , x i. stuk, l i 4 >> van