V. naauwlyks blykbaar gebandeerd, maar van ag.
Afdfel. teren qiet eene zwartagcig Yzergraauwe fchuinfe
Hoofd Streep. Op alle giek en zyn , wederzyds,
stok. Vy f kleine , blinde, flaauwe Oogjes. Aan den
hoek van ’t Agterlyf zyn de Wieken blaauwagtig.
c ï v . . ( 10 4 ) Nimf-Kapel, die de Wieken een weinig
foïïT*’ getand en bruin beeft , de voorften van
Zaad-Oogje. . - -^oven met een geele Vlak en wederzyds
één Oogje.
Deeze Kapel, die by ons veel voorkomt in
de Zandige Weidlanden , wordt yap W i l k e s
de bruine Veld-Kapel geheten. Hy zegt, dat
dezelve in Engeland ook zeer gemeen is. Men
ljadt ’er de Rups gevonden, die op Gras aa£l,
zynde groen van Kleur , en veranderende in
een dik groen Popje, dat zig ophaDgt, gelyk
*.Eit de andere Gras-Kapellen *. G e o f f h p y be*
bi*d?. z73* pci,ry fc haar onder den naarn van Corydon, en
zegt dat men dezelve , omflreeks Parys, in
de BofRben .vindt. R e a u m u r . hadt deeze
Kapel opgegeven, als eeD voorbeeld der genen
van zyne derde Klafie, wier Kenmerk is, dat
hunne voorde Pooten te klein zyn, in verge-
ïykirig van de anderen, om daar mede te loo«.
pen; ’t welk ook in de andere Gras-Kapellen
plaats
f104.) Papilio Nympbalis Alis fubdentatis fuscis, primoribu*
fupta litura flav.l, Ocello utrincjue unico. Syft. Nat. X . Coridrn.
Jfaun Suee. 7 8 *> A l d a . Ju f T. f. IJ- A L B Inf.-’T.
33. P t T. M u f 34. n. 3Q9. R ï A U M . Suf. 1. T . I I . f. I .
A a j . Inf U t . n. 16. W i iK . Pap. 53, T. 2. b. 2.
plaats heeft, en L in n iE üs merkt aan, dat V. ‘
deeze naarde inlandfche Atlas-Kapel, hiervoor
befchreeven, gelykt; beltaande hec verfchil ten Hoofd.
grootften deele in de Oogjes, die hier flegts op stuk.
de voorfte Wieken zyn.
(10 5) Nimf-Kapel, die de Wieken getand en cv.
bruin beeft met een bleek geelen Bandu de
voorjlen van onderen, aan den Grondjleun,
met één Oogje.
Tot deeze Indifche Soort wordt die Surinaam-
fche Geel gebandeerde Kapel t’huis gebragt,
welke, met haareVerandering, Fig. 1 - 4 , op
Taf. IX , in ’£ Vierde Deel van S e b a , is af-
gebeeld.
(ic<5) Nimf-Kapel, die de Wieken getand en Cvi.
bruin heeft, de voorften van onderen geel
met één Oogje wederzyds, de agterjlen zand-Oogje.
' van onderen met drie Stippen.
r In de Boffchen van Sweeden vindt men ook
deeze, doch zeldzaamer dan het bruine Zandoogje,
zegt L i n n je d s :: hebbende alle de Wieken
van boven bruin j de voorften, naar de
tippen, met een zwart Oogje: van onderende
voorften geelagtig ros, deagterftengraauwmet
drie
(tos) Papilio Nympbalis Alis dentatis fuscis Fascii lutea;
primoribus fubtus Bafi Ocello unico. Syft. Nat. X .
(106) Papilio Nympbalis Alis dentatis 'fuscis; primotibus
fubtus luteis, Ocello utrincjue unico; pofticis fubtus funfti*
uibus, Syft. Nat. X .
I. PXSU XI. STVK,