V. geel zyn , wanneer menze met het Mikroskoop
befcbouwt. De onderfte Oppervlakte der Wie-
Hoofd- ken is zwartagtig graauw en wit gerand, zon-
stuk. jjer eenjge fierlykheid.
Ma™**.' De Rups van de Konings Mantel is van ge*
De Rups, woone figuur, met zeftien Pooten, hebbende
het L y f zwart , met een menigte van witte
Stipjes en korte gryze Haaircjes, die als ria*
getjes overdwars maaken, Het gene haar by-
zonder doet uitmunten , zyn agt groote donker
Oranjekleurige of rofie Vlakken , op de agc
middelde Riugen van het L y f , die in een geheel
zwarte Band ftaan, welke over de Rug
langs heen loopt. Op ieder Ring, behalve den
voorden, ftaan zeven lange zwarte Doornen,
die in deeze Rups geen zytakken hebben »
zynde alleenlyk mee eene Haairigheid bezet.
Z y hebben de Vleezige Pooten ook geelagtig
rood , en van onderen gewapend met een
bykans vollen cirkel of kring van Haakjes. In
de Poppen ftraalt die hoekige en puntige ge*
daante, welke aan de Poppen der Aurelia’s en
anderen zulk een zeldzaame figuur geeft, dat
het bovenfte byna naar den Kop van een Kat-
Uil ge lykt, byzonder door: te meer, dewyl
zy zeer fterk geneufd en gehoornd zyn.
De Heer d e G e er zegt,dat het de groot*
fte Gedoomde Rupfen zyn in Sweeden; hebben*
de de langte van over de twintig Lynen of één
en twee derde Duims,en een taamelyke dikte.
In 't laaft van Juny ziet men aldaar, dikwils,
de
de Wilgeboomeu krielen van zodanige Rupfen’,’ V.
die ’er in gezelligheid leeven, en zeer vraatig XLL
Zyn ( * ) . R o e s e L vondt ’er in Düitfchland, Hoofö.
fomtyds, wel vyftig bÿ elkander, op alierleÿ STÜK*
foort van Wilgen, en de Eytjes worden ook, Manui.
by troppen , op de Blaadeta gelegd. Dewyl dife
Boomen , in onze Provinciën , zo gemeen zyn',
zou mén zig, met r e g t ,kunnen verwonderen1,
hoe het bykomt,dat men de Kapellen zo zekh-
zaam Vindt : want de vernieling der Póppen
door déBoor-Wefpen zyn zy alom onderhevig.
Mooglyk is ‘er iets in onze Landsgefteldhéid
dat haar niet behaagt. W i l k e s getuigt, dat
de‘Konings Mantel ,diehy the Willos-Butterfly’,
dat is de Wilgen-Kapel nóemt, zeer zéldzaarfi
is , in Engelan'd.' L in næc î s geeft haar, iù
Sweeden, de Berkeboomen tot haar voornaam*
fte woonplaats ( f ) . De Heer K a lm heeftze
ook in. Noord-Amerika gevonden.
Indien de naam van Bonte Mantels of Man- javaanfcha
* ! PL*
teltjes niet aan, geheel andere Kapellen gegeven l x x x ix .
werde, gelyk wy vervolgens zien zullen; zo\iFi&' 5'
ik die fchoone en zeldzaame, welke den Heer
i ’ADMiRAALvan Batavia is toegezondeu, met
regt Bonte Mantel kunnen tytelen ; doch ik
geef
(*) On voit Jouvent 'es Saules & les Özlers tout remplis
de grandes Chenilles , 8tc. Je vis des Oziers peuples de ceî
Chenilles, qui n’ avoient prêfque plus de feuilles de refte;cat
elles mangent beaucoup s elles y etoient par centaines, p. sq j .
( t J Habitat inliétula frequentiffimus, Larva foliis BetuI*
riiäitat. Faun. Suec. Ed. II. p Z7.V
I. De el XI. Stuk.