V. nieuws ter toets te brengen. In ’t jaar 1748
v v v f v een 8oe^ Setal Poppen hebbende van de Gezel«
Hoofd» lïge Rups der Eiken en Wilgen, die geel is met
stuk. langwerpige zwarte Vlakken; welke de Winter
moeten overblyven , ftelde hy daar op de volgende
Proefneemingen in ’t werk. Een derzel-
ven in fchoon Water doende, zag hy uit ver-
fcheide Stippen, die aan de zyden van den Buik,
in deezeSoort, meer open zyn dan de voorften;
uit ieder een taamelyk groote Lugtbel voortkomen,
welke aan de opening zitten bleef. Met
een Vergrootglas naauwkeurig agt geevende,
wat ’er van die Lugtbellen worden zou, zag
hy dezelven, na eenig tydverloop, weder binnen
de Lugtfiip gaan. Dit zelfde nam zyn Ed.
waar, in verfcheide andere Poppen van die zelfde
Soort, en, dewyl die Proef hem van veel
belang fcheen, herhaalde hy ze op een andere
manier.
Hy wilde zien of de Stippen ook andere Lugt-
belletjes, dan die ’er uitgekomen waren, zouden
opflurpen. Ten dien einde wifl: h y , met
de punt van eenStylet, een Blaasje van de eene
Lugtftip voort te fchuiven naar eene andere,
aan welke zig nog geen Lugtbelletje vertoonde,
en, na verloop van eenigen tyd, ging het daar
binnen, en verdween. Deeze Proefneemingen
heeft zyn Ed. vervolgens, op verfcheide Poppen
, en altoos met den zelfden uitflag, eenige
maaien herhaald: befpeurende alleen! yk dit ver-
fchil, dat het Blaasje nu eens wat fchielyker,
dan
dan wat traager, opgeflurpt werdt. Hier uit
befluit die Heer, met reden, dat ’er zekerlyk
een In- en Uitademing plaats heeft in de Poppen;
hebbende tevens, in overeenkom!!: met
R e a u m u r , waargenomen, dat ’er geen of
weinig Lugt uit andere plaatfen des Lighaams
voortkomt. "Men ziet (zegt h y ,) alleenlyk,
„ op eenige plaatfen van de Huid, zeer klei*
„ ne Lugtbelletjes, die zekerlyk niet zyn dan
, , Lugt vervat in de kleine holligheden van de
„ ruuwe en oDgelyke Huid. Die kleine Blaas*
„ jes blyven geduurig op de zelfde plaats, zon-
„ der eenige verandering te ondergaan.
” Eindelyk, een Druppel Waters op één der
„ Stippen doende van een Pop, welke ik in de
„ Hand hield, kwam daar uit een Lugtbelletje
, , voort, dat ’er niet lang daar na weder inging.
, , De andere open Stippen, die op dezelfde
„m a n ie r , de eene voor, de andere naa, nat ge-
„ maakt werden, gaven byna altoos Lugtbel-
„ letjes uit. Ik wilde, in navolging van den
„ Heer L ï o n n e t , zien, wat uitwerking
,, Zeepwater zou hebben op de Stippen. Ik
„ bedekte ’er verfcheidene met druppels van
„ dit Water, doch zy toonden geen glaasjes»
„ Het gene ik zag, is , dat de Pop aanftonds on-
„ ruftig wierd, beweegende den Buik met kragc
„ over deeze engenezyde: men kon zien, dar
„ zy zig niet op haar gemak bevondt. Is het
„ niet natuurlyk te befluiten, dat de Zeep, als
„ een Stoffe die vet is en met Zouten verza-
- I. deel. XI. Stuk, E 2 „ digd,
V.
A fd ee l . XXXIX.
Hoofdstuk.