516 B e s C H R Ï V I N G V A K
v . foort van Kuifje o f Pluim heeft op den Kop.
Ax l u l ' Z y is ’ °P de zyden, met dergelyke Wratten
H oofd- ° f Knobbeltjes bezet , als de Rups van het
stuk. Verdorde Blad. Haar Tonnetje is witagtig
met geele Vlakken; de Pop zwart, en de Kapel,
die ’er binnen de drie Weeken uitkoeit,
gelykt veel naar de volgende, doch is kleiner
cn op de voorfle Wieken fchóon Oranjekleur,
met zwarte Streepcn en een enkele witte Stip;
op de agterften ,' die zy een weinig voorby
de voorden fchuift, eenigermaate Vleefch-
kleurig rood. Dit verfchiJt vry veel van de
opgegevene Kenmerken.
PtutórU, Nagt-Kapel met gepluimde Sprieten,
Rietvink. die geen Zuiger heeft ; de IVieken agterjle
voor en g e e l, met een breede rojfe Streep en
• twee witte Stippen.
L in n iEüs befchryft deeze Soort, als in de
Zuidelyke deelen van Europa zig onthoudende
in het Gras. Omftreeks Parys, echter,
fchynt zy niet door G'eoffroy , zo min als door
Doktor S copoli , in Karniolie, waargenomen
te zyn. Juffrouw M e r ia n fchryft haar het
Gras tot Vöedzel toe, en R o e se l noemt het
Masker eene Gras-Rups; hoewel hy fcheen te
twyfelen o f dezelve ook Bladen van Boomen
a t; dewyl men haar, in Duitfchland, meeft
vindt in de Haagen,op de Stammen van het
Ge*
( i i ) Phalan* Etmbyx elinguis , Al is reveifis flavis , ftrigl
fulva repandi punótis duobus albis. <^OED. Inf, I.T» ia»
Mïr . Bur. II. p. 27. T. 16. LIST. GOED. f. 82. ROES. Inf
I.'Noft. Phal. II. t. 2. RAJ. Inf. 142, a, 3. WILS. Pa?-
ifj T, 3» b, 2. ALB. Inf T, 17. f
D. JE N A G T - K A P E L L E N. 5 1 7
Geboomte. Volgens Goedaart gebruikt zy y ,
geenVoedzel, dan een groote Soort van Gras. ■ArDEEL.
Hier te Lande vinden wy haar in het Riet, ennooFD^
deswegen noemt men de Kapel de Rietvink, stuk.
Sepp heeft dezelve onlangs omftandig be-
; fchreeven en afgebeeld.
Goedaart hadt reeds opgemerkt, dat dee
i ze Rups by den dag niet eet , en zig ftilDronk. a art* houdt; maar ook, dat dezelve zeer dorftig
I fchynt te z yn, dompelende haar Kop in ’t
I Water, en dan het voorfte deel desLïghaams,
gelykerwys de Hoenderen, by beurten oplig'
tende en weder nederlaatende. Dit zal de
| reden zyn van den Latynfchen bynaam, als
I ook van dien van Dronkaart, welken hy ’er aan
| gegeven hadt. By hem fchikte de Rups zig
| tot Verandering op den 7 Juny,en de Kapel
I kwam reeds den 3 July uit. Het is een lange,
j ruige, graauwagtig roode Rups met geele Te-
I kening, die op den Kop en Staart, beiden,
I een Kuifje Haair o f Toupetje heeft, met
I witte Borfteltjes aan de zyden van het Lyf.
j Haar Spinzel gelykt , in gedaante en maakzel,
I veel naar dat der St. Jans Kapelletjes. Zy
I overwintert zonder te veranderen.
R ay hadt de Kapel, in ’t begin van Juny,
I voortgekreegen uit een witagtig geel., digt en
I fomtyds rimpelig. Beursje, het welk, voor
drie of vier Weeken, door de Rups was ge-
[ fponnen. Hy merkt aan, dat ’er een groot
verfchil is in de Kleur, hebbende een Wyfje
1. deel, xi, STuic, K k 3 ge