f • I ' ■ . • »
J I O B E S C H R Y V I N G V A N
V. Stammen depBoomen opkruipt. R e aumur
XU I1 tegenc^ee*» verzekert, dat h y , ’er een ge.
Hoofd- kreegep hebbende, die op een Perfikboomge-
stuk. vonden was., dezelve opvoedde met Peere-
Bujri,r<t booms Bladen, welke haar zeer wel fcbeenen
te fmaaken. In een Handfchrift van den Heer
d e l a H i s e , ’t welk Waarneemingen behelsde
, door denzelven omftreeks het Obfer-
vatorium van Parys, op veeleiiey iDfekten , in
’t werk gefteld , vondt hy aangetekend, dat
denzelven ’er ook een gebragt was , die men
op een Bergamot-Peer hadt gevonden ,* waar
van zy de Bladen a t .. Vier anderen kreeg cjié
Heer eenige Dagen laater , waar van drie op
een Peereboom en één gevonden was op een
Perfikboom. Dit heeft L i nn^eds dan doen
zeggen, dat zy zig onthouden op verfcheide
Boomen, Wilgen, Sleepruim , Peeren en in 'c
Gras ,* ’t welk ook naar de Letter waar is. M e-
r i a n hadt reeds aangemerkt, dat dit laatfte
haar tot Voedzel ftrekt, en C e o f f r o ï fchynt
van ’t zelfde denkbeeld (*). Zie hier wat
F r i s c h , dien aangaande, heeft waargenomen.
„ Over dag zit deeze Rups doorgaans met den
j, Buik plat tegen de Schors, aan den Stam van
,, een
(*) Zy noemtze dc wonderbaars Wornien, wegens de grootte,
en zegt daas bits ingentes Eracas in Herba, earundem pa±
bulo, repen. Dié van Tab 32. de zelfde zynde, hadt zy met
Gras gevoed. Hy zege; Sa Chinilk vient Jut le Gazen
(Graméij.
DE N A G T - K A P E L L E N. 51-1
n een Boom, met den Kop om laag , omtrent V.
een Voet boven den Grond: want zy eet al.
„ leenlyk by nagt, en , zelfs als zy byna tot Hoofd-
„ volwasfenheid gekomen is, niet meer dan STUK*
4, twee Bladen op een Nagt, die zy geheel op- eulM-
„ vreet; weshalve men het nadeel naauwlyks
„ kan befpeuren. Ook zal men ’er niét meer
,, dan één of twee op een Boom vinden. Dere-
„ den, dat zy aan den Stam zitten, fchynt te
,. zyn, op dat zy niet zo ligt door het Gevogelte
„ zouden gevonden worden, en tegen fommjg *
„ kruipend Gedierte kunnen z y , met den Haai-
„ rigen K op, zig beft verweeren. Menvindtze
„ altoos aan die zyde van den Boom, waar zy
,, van Wind en Weer minft te lyden heeft. Die
,, ik dus byPaaren vond, zyn altyd Mannetje
„ en Wyfje geweefl: het welk vervolgens, door
„ het uitkomen der Kapellen, van my ontdekt
,, werdt, In Mey komen zy uit de Eijeren; iu
„ Juny of in ’t begin van July houden zy met
„ vree ten op. De Steek-Wespen zyn, na de
„ eerfte Vcrvelling,reeds haare Vyanden. On-
„ der een groot getal bruinen heb ik , in veele
„ Jaaren, maar ééne witagtig-graauwe gevon-
„ den, en die was op een Abrikoozen-, dean.
„ deren altemaal op Peeren, Appel en Kerfen«
„ boomen, of ook op de roode Wilg
Deeze Rupfen zyn zekerlyk van de groot-
ften in ons Land, en , zo wegens de Kleur, als
wegens de ruigte, bovendien, affchawlyk. Men
vindt ’er die vier Duim lang zyn en een half
I. Deel, xi, stuk. JDuiffl