V.
A fdeel*
XXXIX.
Hoofd*
stuk.
wel eenigen, die, io vryheid zig bevindende,
wel tot de Verandering in den Grond kruipen;
maar die, in Doozen of Glazen opgevoed zyn»
de , daar men geen Aarde in gedaan heeft,
niettemin op de eene o f aüdere wyze, 't zy
met of zonder Tonnetje, veranderen en tot
volmaaktheid komen.
Onder de Rupfen, naamelyk , die dus in
den Grond kruipen, zyn ’er , die in ’t ge-
heel geen Tonnetje maaken, zo dat de Pop
flegts, los en v ry , in de Aarde legt. Op dee-
zc manier begraaft zig een gladde Rups van
de Zuuring, met zeftien Pooten, zynde vuilwit
van Kleur, met eenige helderbruine Stree-
pen verfierd; gelyk ook verfcheide anderen.
De meeften, egter, maaken Tonnetjes, die
altemaal in het wezen tl yke overeenkomen, dat
z y , naamelyk, als een klompje Aarde zig ver-
toonen; doch, wanneer menze opent en van één
fcheurt of breekt, de blyken geeven van een
Konftig maakzel. Men bevindt, door de brok.
jes waar te neemen met een Vergrootglas, o f
door zulk een Tonnetje in Water te weeken,
dat de korreltjes Zand o f Aarde, met Z y d e ,1
of ten minfte met gefponnen Draaden, aan elkander
zyn vaft gemaakt.
Hier door moet men bekennen, dat het een
geheel ander famenftel is , dan fommigen zig
verbeeld hebben , die onderftelden, dat de
Rups, een Lymige Stoffe uitzweetende, zig
daar mede omrolde in de Aarde,, en dus een overovertrekzel
kreeg. Maar, op die manier zou- v.
den immers de Tonnetjes niet grooter zyn, dan
dat het Lighaam van de Rups ’er door omvat Hoofd. ’
werde; daar menze veel grooter vindt, gelyk STÜft*
in *t byzonder blykt uit Fig. n . Het moet,
inderdaad, voor de Rups een vry zwaare arbeid
zyn, de holligheid, die zy met haar Lighaam
in de Aarde geboord heeft, zo aanmer-
kelyk re vergrooten, en, dewyl z y , diep zyn»
de, den Grond geenzins kan opligten, moet
zulks door famendrukkinge gefchieden van de
Aarde , die tot dit Werk derhalve niet te hard
en droog, o f ook niet te vogtig behoort te zya.
Van de Rupfen, die niet dan tegen deö tyd
der Verandering in den Grond kruipen, kan men
een groene gladde Rups der Brandenetelen toe
een Voorbeeld neemen. De meefte Spanrup-
fen,' die maar tien Pooten in ’t geheel hebben,
zyn van deezen aart. Men vindt, evenwel,
ook enkele Haairige o f ruige Rupfen, die zulks
doen; waar onder die fraay getekende, met
een Vleezig heuveltje op de R ug, welke zig
meeft onthoudt op de Abrikooze en Pruime-
of ook op andere Vrugtboomen, en eene, welke
de Haas f genoemd wordt, om dat zy zo T u Luun
fnel loopt; of de Wyngaard-Rups: hoewel zy
ruim zo veel fchynt te houden van het Balfem-
kruid ( * ) , wanneer zy dat bekomen kan. Z y
is
(*) Coq des Jardins, Coftus Hoxtenlïï. Mentha Hortrti-
fis Corymbifeia. C. B. Pin.
1. Deel. XI. Stuk, G 2