ar naam van Vinula, om dat haar L y f als met
Atfdiex..dikke roode Wyn beftort is, het welk een
H^ofd* Sneeuwwitte Streep, die van den Hals kruis*
stok. lings over de Schouderen, en dus onder tot
Tveejiaort,aan: het Staart-end uitloopt, vvonderbaarlyk
verfiert, zegt Mouffetus. Roesel noemt
ze de fchoone diklyvige groene Wilgen-Rups,
dié, in plaats van Agterpooten, met een dubbelde
Staart voorzien is , en wy gèeven 'e r , deswegen
, den naam van Tweefiaart aan. Ra?
hadtze genoemd de zeer fraaije Tweeftaartige
Rups; doch merkt aan, dat dezelve het Loo f
der Eiken afknaagde: hoewel hy 'er ook vervolgens
één opvoedde met Wilgen-Bladen. jj
Roesel vondt de Afbeeldingen van deezé
Rups, by de rneefte Autheuren, zeergebrek-
kelyk, Hy heeft in de zynen ook byzonder
agt gegeven op die blaauwagtig paarfche o f
Violetkleur, waar mede de Rug getekend is
van deeze Rups, welke de zyden van haar
L y f fchoon groen heef t , en rood o f Oranjekleurig
is om den Kop, Die Rupfen evenwel,
- daar de Wyfjes uitkomen", hebben de Rug
niét rood 3 maar groen en wit gefpikkeld- Voor
\ overige kan men haar gehalte afgebeeld vinden
by het Vertoog, dat de Heer Bonnet
uitgegeven heeft, onder den tytel van Berigt
‘we-
JnJ, III. T. C. I, T. 65. II. T. S7.' ReatiM. Inf,‘\l. T. at.
D e Geer Inf. 1, t . 23. f. ia. R oes. i»f. Phal.II.
T. 19.. L is t . GW, T , , W iek Pap. 13, T, 1, e, r.
R-Aj. Inf, 153, n. s.
wegens het Zuure Vogt, ’t welke de groote Rups y .
van den Wilgeboom, met een gevorkten Staart, ^ A fdeel.
haar Ughaam /puit; in het welk zy ook om-HooFD'
ftandig is befchreeven (* ). Zie haar hier voor, s t u k .
op Plaat LX X X IV , vertoond , in een anderT»t*jUirt*
en wel in zodanig een poftuur, als zy aan-
neemt, wanneer zy , getergd zynde, de Nek
opzet en de roodagtige Pyltjes tot deHoorens
van de Staart doet uitkomen, die als dan naar
Zweepen gelyken. Goedaart hadt nog van
een kleine Tweeftaart-Rups , die in geftalte
veel overeenkomfl: met de groote heeft, gewag
gemaakt, doch daar uit geen Kapel en
niets dan Wespen gekreegen; gelyk het ook
bekend , is , dat deeze Rupfen zeer ligt met
Wespen-Eitjes bezet raaken, die egter, om
dat zy buiten aan het L y f zitten, fomtydanog
wel voorzigtig kunnen aan Rukken gekneepen.
worden, zonder de Rups te befchadigen.
De Kapel, hoewel niet onaartig en taamelyfcHermeiyn.
groot, heeft doch, op ver na , de fchoon-
heid niet van de Rups, en verfchilt daar yan,
in Kleur, oneindig. Men noemtze de Her-
melyn, en inderdaad met eenige reden; omdat
zy niet alleen het L y f Wollig wit Afchgraauw,
met zwarte Pluisjes op het Borftftuk; maar
cok de Wieken van dergelyke Kleur en fraay
getekend heeft met zwarte Streepjes. Ookloo-
pen ’er, overlangs, eenige bruinagtige geele
Ade-
Vitge\cgtt nrhtoM»ge», V, Deel, bladz, 226. Pl. XXV.
I. Deel xi, stuk,