
w
V. verloop van agc Dagen , nog hunne j bruine
XLLL* Kleur n,et hadden, en befluit daar uit, dat door
H oofd- ongelyke drukking of kneuzing in deeze tede-
stuk. fe Lighampjes zulk eene geftddheid kan ont-
Taauw.Oog. ^aan } wejke de Kapellen met gekreukelde Wie-
'ken , die zig niet ontplooijen, doet ter wereld
komen. Inderdaad , zulks is waarfchynlyker ,
dan dat het door uitdrooging der Poppen zoude
veroorzaakt worden , gelyk fommigen onder-
ftellen*
(2 ) Pylftaart-Kapcl met gehakkelde Wieken,
de agterjlen voor uit Jleekende, aan den
binnenkant Roejlkleurig ; de voorjlen met
een voitte Jlip.
Deeze Kapel wordt gemeenlyk de Gehakkel*
de Pylftaart geheten; hoewel de Wieken, in
dezelve , eigentlyk, maar gekarteld o f getand
-jzyn; weshalve G eo f f rok haar ook noemt
le Spbinx a Ailes dentelées. L inn £ u s geeft
’er den bynaam aan van de Popelierboomen ,
waar op de Rups zo wel als op de roode Wilgen,
zo hy zegt, zig onthoudt. R oes e l noemt
haar ook de groene, Popelier-Boomtn Rups, met
zeven paar fchuine geelagtig witte Streepen,
een
(z) Sfhinx Alis angulatis reverfis; pofticis bad ferrngineis,
«nticis punóto albo. SyJI. Nat. X . Phalxna prismicornis lpi-
lilinguis, Alis planiusculis erofis grifeis, Antennis albis. Faun,
Snee, *10. R oes. Inf. III. T. 30. Wi l k . pap. 1 1 . T. II.
DE GEER, Inf. 1, T. 8. f. 5. ALB. Inf. T. 57.
ir.
Populi.
Gehakkelde
JPylftaart.
overlangfe horifontaale zydstreep ( * ) , en den V.
Kop fpits: doch ’t is aanmerkelyk, dat hyzeop ^ L u f*
de witteen de Heer d e G e e r , in Sweeden , Hoofdop
de zwarte Popelier en op de Wilgen, vondt. ‘ TUK*
Zy komen ook op de Elzeboomen voor, Zie
hier, wat deeze laatfte van de Rups zegt.
’ Dezelve is groot en dik, hebbende, wan-De Rup*«
„ neer zy zig uitrekt,delangte van twceDui-
„ men en twee Lioiën; zo dat menze onder
de grootfte Rupfen van dit Land ( f ) kan tel-
„ len. Zy is fchoon, hoewel maar een enkele
„ Kleur hebbende , die bleek Grasgroen is ;
„ zynde het geheele L y f doorzaaid met witte
, Stippen , die op dwarfe lynen zyn gefchikt,
„ en ieder Ring getekend met een fchuin wit
„ Streepje, dat voortloopt tot aan het midden
,, van den volgenden Ring. Deeze Streepjes
„ beftaan insgelyks uit een groote menigte van
„ dergelyke Stippen, dat geen enkele Vlakjes
„ zyn, maar Kegelagtige knobbeltjes, hard als
„ Hoorn,.die de geheele Huid van de Rups,
„ op ’ t aanraaken, ruuw maaken als Sagryn;
„ weshalve R E Aii M u R de zodanigen noemt Sa-
„ grynagtige Rupfen.
(*) In de Afbeelding welke de Héér L’AdmIRAAL vah dee-
1 Rups geeft, vind ik geen blyk van die overlangfe Streep ,
en de Heer J. C. Ph il ip s verzekert my, dat de Rupfen van
de Gehakkelde Pyl Haart, hier te Lande door hem gevonden,
dezelve niet hebben.
(I) van Sweeden, nanmelyk; dewyl men de Rups der Veld-
Winde, en die der Oleander, welke ongelyk grooterzyn, da*f
niet heeft.
I, deel , XI. Stuk. Cc *