A fdeel, SLI.
H oofdstuk.
Seateifck»
Kapel.
Eeïop.
Be Kapel.
PL.
LXXXVHl.
*■ 1- I.
haams is ook bezet met kort ftyf Haair, dat
(lomp uit loopt. Zy heeft zpftien Pooten,en,
gelykerwys de fchoooe Venkel.Rups , een
Lighaamsdeel, dat -zy agter den Kop Vorks.
wyze kan uitfteeken, doch het welke niet lan.
ger wordt dan ongevaar eeD zesde Duims. Door
R o e s e l is hetzelve, in zyne verfcheiderley
Geftalcen en by vergrooting , zeer naauwkeurig
afgebeeld. Haar Kop i s , naar het Lighaam ,
klein , en doorgaans ingetrokken binnen den
voorden Ring. Men kan deeze Rupfen niet
gemakkelyk opkweekeD : ten minfte was het
zyn Ed. niet gelukt.
Aanmerkelyk is ’t , daar de Rupfen der Dag.
Kapellen met geknopte Sprieten, gemeenlyk,
p hoekige o f knobbelige Poppen veranderen
, die op de een o f andere manier worden
opgehangen ; dat geen van beiden in deeze
plaats heeft: zo dat zy een uitzondering van
den gewoonen Regel maakt. De Pop van dee-
ze Rups is Kegelrond en gehuisveft in een bon-
deltje Bladen, dat door de Rups met Draaden
van haar Spinzel .wordt famengehecht. Haar
Kleur is bleek hlaauwagcig of Paarlgrys; het
welk door een wit Poeijer, daar het zwarte van
den Grónd eenigermaate doorfcbynt, veroorzaakt
wordt.
Zie hier, hoe gemelde Sweedfche Heer die
Kapellen, welke de grootfte en fchoonfte In
Sweeiden zyn, befchryft. De Grondkleur van
alle de Wieken, zo boven als beneden , zegt
hy
j hy , is een weinig uit den geelen of vuil V.
„ wit. Ieder bovenfte Wiek heeft v y f groote
„ zwarte Vlakken, die zig wederzyds vertoo- hoofd-
nen. Op ieder onderfte Wiek ziet men twee sti,k. 99 r _ r Svjeed/sht
„ ronde Vlakken, als Oogen gefatfoeneerd, jKpL
en beftaande uit twee Kringen, den buiten.
„ (ten zwart, den binnenften zeer helder en
„ fchoon rood; zynde het midden van de Vlak,
„ dat als ’t ware den Oogappel uitmaakt, wik
„ Deeze fchoone Vlakken zyn ook aan beide
„ zyden, of door, getekend. Naby den wor-
„ tel van die zelfde onderfte Wieken , van
„ boven, ziet men nog een klein rood Vlakje,
„ dat zwart geringd is, en naby den Groné-
„ fteun, aan de binnenkant, zyn twee zwarte
„ Vlakken, waar van de eene in 'c midden-
,, rood i s , in fommige Onderwerpen. Het
„ onderfte der onder-Vlerken is , behalve de
„ twee fchoone Oogswyze, nog met zes ande-
„ re roode Vlakken vetfierd , die zwart ge-
„ ringd zyn, en een derzelven in 't midden
„ wit, gelykerwys de groote Oogen: doch
„ eenige Kapellen hebben niet meer dan v y f
„ van die Vlakken. Bovendien maaken een
„ groot getal zwarte Schubbetjes, op de Wie-
,, ken, aan beide zyden, hier en daar zekere
,, bruine Wolkjes, en men vindt de Wieken
„ doorgaans, op veeleplaatfen, kaal en door-
„ fchynende ( * ) . De
(*) Mum. 'fur~ les Infecles, T om . I. p, 287.
I. De e l x i . s t u k . P