ne Wieken, middelerwyl, overénd en ftil houdt.
XL, * Men kanze, verfcheide maaien, van de eene naar
Hoofd- de andere plaats verjaagen, zonder dat zy el-
5TüK' kander los laaten, en, als menze vangt, bly-
ven zy doch nog eenigen tyd gepaard: gelyk
dit in de Witjes zeer gemakkelyk waar te Deernen
is.
Buiten twyfel heeft men, in Tuinen en op
Luftplaatfen, van deeze en andefe Kapellen,
gelyk die men 5t Paauw-Oog en Gouden Vlinder
noemt, nu en dan eene gezien, d* ie de> Wieken
plat neder hield op een Blad of aan een
Boom, dezelven by wylen opligtende en wederom
nederflaande. Indien meü de reden hier
van niet begrypt, zo fchynt het vreemd: doch
dit poltuur dient eeDiglyk om het Mannetje te
ontvangen of aan te lokken; het welke, door
het W y fje , dikwils een geruimen tyd, op den
tuil gehouden wordt; alzo zy de Wieken t’el-
kens opligt, wanneer hy nadert, eD als hy af-
wykt wederom neerflaat; blyvende dus, fom»
wylen, wel een Kwartier Uurs laDg, hem af-
wagtén; terwyl hy t’elkeDS, by het aankomen ,
de Wieken geflooten vindende, zig als uit het
Gezigt begeeft. Men kan, in dit Minnefpel te
zien, zig fomtyds met pleizier verluftigen.
Deeten der Zo men de gedaante en het maakzel van de
Ungftee uitwendigedeelen derVoortteeling inde Kapel
pi. lx x x v i. van den Zyde.Worm wil weeten, behoeft men
3’ 4’ flegts de Afbeeldingen en befchryvingen na te
zien van M a l p i g h i u s ; alwaar blykt, dat
die
die Deelen in allerley Kapellen niet eveneens
gefchikt of geplaatft zyn. Men kanze, in de
Jvlannetjes, doen te voorfchyn komen, door
het Agterlyf een weinig te knypen , nal y de
laatfte Ringen. Dan openbaart zig, in veelen ,
regt over ’t midden van het L y f een Hoorn-
agtig haakje, in anderen twee, met twee der-
gelyke holle Plaatjes, die inwaards fcheppende
liaan , ter wederzyden; zie Fig. 3. Deeze
Deelen dienen, om het Agterfle van het W yfje
te vatten, waar op vervolgens, het Mannetje
zyn Teellid , dat in fommigen als de Angel
van een Wesp is, inbrengt. Door ftyve drukking
blykt, dat dit Deel, weezentlyk , een
Scheede i s , waar uit een Vleezig deel, o f
mooglyk de Stoffe zelve, die tot bevrugtiDg
dient, voortkomt. Dezelve immers heeft ge-
meeDfchap met zulke inwendige Deelen, die
men Zaadvaten kan noemen , als Fig. 4, vertoon
t.
Het Agterend van ’t Wyfje heeft ook twee
Hoornagtige Plaatjes, die als eeD foort van
Nootekraaker zig vertoonen, of naar de Lippen
van een puntigen Nyptang gelyken: maar
men vindtze in veelen niet. Aan hetAgterfte
van alleWyfjes-Kapellen zyn, in ’c algemeen,
twee Openingen; eene bovenlte a Fig- j . , die
voor den Afgang , doch inzonderheid tot de Ei-
jerlegging ftrekt; een onderfte, wélke dient
tot inneeming van de Schaft in deeze Infek-
teD, en gedekt wordt door een Lip b, die men
1» d e e l , x i . stuk. I 3
V.
A fdeel.
XL,
Hoofd.
sim