Afdeel’ ^I2<5^ ^ g t-K ap e l met ongepluimde Sprie-
XLIII. 'ten, die een Zuiger heeft en gekamd is ; de
Hoofd- Wieken afloopende ; de bovenjlen g ra a u w
stuk. bruin gefireept, meteen NiersrJüyze V la k ,
Secalisf als een Latynfcbe A .
Halra-
Rups. Ds RUps van deeze , die door R o la n d e r
in de Stokholmfe Verhandelingen bcfchreeven
is,onthoudt zig in de Aairen van de Rogge, en,
binnen de Scheede van het Blad een gedeelce
van de Aair afgeknaagd hebbende, verhuift zy
naar een anderen Stoel; waar uit de zogenaamde
Koornbrand ontftaac, dat de Aairen wit
worden. F r isch hadt dergelyke in de Rogge-
Aairen gevonden , welke hy de Halm - Rups
noemde. Deeze wordt- thans tot een Nagt-
Kapelletje van de Tarwe thuis gebragt (*),
waar van het Rupsje kaal is en geel, met drie
witte .Streepen. In Daland, een Provincie van
Sweeden , daar men, op de meeile plaatfen,
de Rogge tweemaal na elkander op éé nen Akker
zaait, zyn deeze Rupfen zeer menigvuldig,
en verteeren , fomwylen , de Rogge t’eene-
maal; gelyk, onder anderen, in ’t jaar 1750
was gefchied.
L in -
luteis, fupenoribus "Fafciis tribus ferrugineis obliquis. ALBIN.
jn f T. 33. WlLK. Inf. 5. t. i. a 8. Fdw». Snee, Ed. II. 1174.
C126) Phalcenn NoB'nd fpirilïnguis criftata; Alis deflexif, fu-
perioribus grilco-fulcis ftriatis, macula Reniformi, A latino.
R oland. ^Acl. Stocbp, 1752'. p, 62.
(*) PhaUaa Jiathtn Tiitici , &C. F Mn, Snee, Ed. II. J20*
LiNNaEUS merkt aan , dat hy , in deeze V.
befchryving der Nagt-Kapellen, genoodzaaktxuil.1"*
is geweeft: verfcheide Soorten van Afch-HooFD-
graauwe en tevens zeer kleine Kapelletjes, STUK‘
door huare gedaante, als ook door de Afteke-
ning der Autheuren bekend, voorby te gaan;
dewyl hy geen bekw'aame woorden vondt om
die af te fchetzen.
De Maskers van byna alle de voorgaande
Soorten, zo van Dag- en Nagt-Kapellen
, als Pylftaarten, komen in deeze weezent-
lyke omftandigheid overeen , dat zy zeflien
Pooten hebben. Doch wy zagen hier voor f , ^ Bla(jz
dat ’er andere Rupfen zyn, met niét meer dan »7, **•
tien of twaalf Pooten, en deeze worden, wegens
haaren zonderlingen Gang, Landmeeters,
Raamers, Spanrupfen o f Spannemeeters; ja
ook wel Krammetjes getyteld, wegens de aar-
tige„figuur , die zy met haar Lighaam maaken.
Van de zulken, nu, die den derden Rang onder
de Nagt-Kapellen o f Uiltjes bekleeden,
zal ik thans fpreeken (*)..
L A N D M E E T E R - o f SPANRUP S » *
K A P E L L E N .
Met de Sprieten gepluimd; de agterfte
Wieken eenigermaate hoekig.
( 127)
(*) LiNNasus, meeft lettende op de gedaante der Ka-
I. Deel. XI. stuk, T t a ' pel,