V.
A fd ee l .
XLIII.
H oofdstuk.
ProCesfio' naris.
, Pooten, die de Viiezigen met halve kroonen
,, van Haakjes hebben, van middelbaare groot-
„ te. Wanneer zy de Verveliing heeft on-
„ dergaan, is de nieuwe Huid byna zwartbruin
,, op de Rug, aan de Zyden en onder aan den
„ Buik witagtig. Zy is beladen met zeer wit-
„ te en. zeer lange Haairtjes, wier langte, of
si hoogte liever , byna gelyk is aan de langte
S) van het geheele Lighaam,waar op zy Loodje
regt zig verheffen tot eenigen afftand van
„ het bovenfte end , het- welk aldaar Haaks-
„ wyze omgeboogen is; zig vervolgens weder
■ opregtende. Deeze Haairtjes , en de Huid
„ van de Rups, verouderende, worden rood,
„ zo dat z y , tegen de Verandering, byna ge-
„ heel ros is. Aan dunne Kwartjes zyn de
„ Haairtjes geplaatft, waar van men drie heeft
„ op ieder Ring , boven de tyn der Lugtftip-
„ pen, wederzyds , en twee onder dezelve;
,, dat is in ’t geheel tien. De Haairtjes van
,, ieder Kwaftje komen voort uit een klein taa-
,, melyk rond knobbeltje , feuillemort van
„ Kleur. V y fo f zes groote Haairen, en om»
„ trent agt o f tien, die naauwlyks half o f een
„.derde zo lang zyn , maaken een Kwartje
„ uit”.
Nog jong zynde onthouden zig deeze Rup-
fen, (zo hy vervolgens aanmerkt) op byzon-
dere plaatfen van den Eikeboonr, waar zy ge»
booren zyn , onder zekere Webbetjes s maar
on»
ongevaar twee derden hebbende van haare
grootte, dat is tegen het begin van Juny,maa* XLIII.
ken zy met elkander een beftendige Woon-Hoofs-.
plaats, in wetke zy doorgaans den geheelen Pr(,ceifi*-
Dag blyven , en niet dan ’s avonds daar uit *MIS'
komen , om haar eb Maaltyd te doen op het
Loof. Deze Neften zyn dikwils tegen de
Stammen der Eiken, fomtyds ook tegen dikke
Takken aangevoegd, maakende aldaar zekere
Bulten o f Knobbels, die veel gelyken naar
de Kwarten, welke veel aln deeze Boomen
zyn, en dus niet gemakkelyk te vinden. Men
vindt ’er , fomtyds, van meer dan een Voet
lang, een half Voet breed en een Handbreed
dik. Haar Wanden beftaan uit verfcheide laa-
gen van Webben, doormengd met Uitwerpfe-
len en Afwerpfelen der Rupfen x dus dikker,
naar maate die langer daar in gehuisveffc hebben.
Men vindtze meert op groote Eikeboo»
men , die aan den zoom der BofTchen ftaan;
niet in *t midden. De Heer R e a u m u r nam
zulks in ’t Bois de Vincennes Ss3 de Boulogne waar,
en men zegt my, dat deeze Neften op deVe*
luw ook wel gevonden worden.
Hetaartigfte, dat deeze Rupfen hebben, is Haar
haar zonderling geregelde Gang, die ’ er den a"s'
naamvan Procesfionariffen aan heeft doen gee-
ven. Gemelde H e e r , een Eiken - T a k , met
deeze Rupfen bedekt, in zyn Kamer hebbende
doen brengen, bevondt hy, dat z y , toen de
Bladen verdord waren o f te hard geworden,
!. Deel. xi. Stuk, zig