Afdeel Mot, die de bovenfie Wieken witagtig
heeft, met overlangfe Streepen die zeer wit
zyn, aan 't end bepaald door een dwarfe ry
van zwarte Stippen.
Deeze drie zyn verfcheidenheden of byzon-
dere Soorten van Veldmotten ; wordende de
laatfte van Ra y genoemd Kleine Nagtka-
pel der Weiden met een dubbele Snuit; de
Wieken langwerpig , wanneer zy zit om ’t
L y f gewonden; de buitenften uit den Zilveren
geelagtig, of verzilverd , o f Loodkleurig.
R e a um o r geeftze op als een voorbeeld der
Nagtkapellen van zyn Tiende Geflagt , die
van alle de overigen daar in verfchillen, dat
de'Wieken als om ’t L y f gedraaid of omgebiïdzïl78.
r0'd SS® t- Men vindt de laatfte Soort zeer
’ overvloedig, den geheelen Zomer door , op
de vetfte Graslanden, zittende aan de Steelen
van het Gras , met den Kop nederwaards.
R ea um d r hadt de Rups, die mooglyk op
het Gras aaft, niet kunnen ontdekken.
(247) Mot, dje de Wieken witagtig omgekruld,
de bovenflen met een zwarte Stip heeft.
Deebiffima
; poflice raraofA; apice flriis oblifjuis. Syft. Kat. X. Faun Snee. 908. Ed. II. 1369,
(246) Fhalttna Ttn,a , Aiis fuperioribus albidis , Striis Ion-
gitudinalibus albiffimis , terminatis ordine Pun&omm ni.
•gricantiuin , tiansveifo. Faun Snee. 907. Ed. II, 1370.
Reaum. . I n f I. T. 17. f. 13 , 14. RAJ. I n f 229. N. 1961.
(247) Pbalana Tinea, Alis albidis incurvatis, fuperioiibus
puil0:0 nigro. Syfi. Kat. X. Faun, Snee, Ed. II. F37i.
XLIII. Hoofdstuk.
c c x lvi.
Culmella.
Grasmot,
CCXLVII.
"Hemorella.
Bofchmot,
Deeze is aan de gedagte Veldmotten in ge-
ftalte gelyk, maar heeft, aan den binnenkant XLIII,
van de Wieken, een zwarte Stip. Op het X)>-Hoofd-
lofieonin Sweeden , nam C l e r k dezelve STt
waar,
(248) M ot, die de bovenjle Wieken bruin heeft,ccxLvtll
met zeer witte Vlakken, de voorjle Zeijfens- Hooymöt.
wys, de agterjle Niervormig.
(249) Mor, die de Wieken Afchgranuw, eeni- ccxpx.
germaate gèbandeerd, met een kromme punt^enTge/*’
getipt; aan den bidtenjlén Rand, van ag- de*
teren, overdwars wit gefireept, heeft.
Deeze twee zyn ook Veldmotten ; alzo
menze op de Velden gevonden heeft, in
Sweeden.
(250) M ot, die de Wieken blaauwagtig Afch• c c t :
graaim , aan de rugzyde wit geftippeld
beeft. ge».
On?
(248) Phahna Tinea, Alis fuperioribus fufeis, Maculis al.
biflimis, anteiiote falcatS, pofteriote Reniformi. Syfl. Kat. X.
Faun. Snee. Ed. II. 1375.
(249) pbalana Tinea, Alis cinereis fubfafciatis , apice re.
curvato acumïnatis; matgine cxteiiore poftico transveifo al-
bo ftiiaris. Faun. Suec. 890. Ed. II. J382.
(250) PhaUna Tinea, Alis coerulefcenti-cinereis; latere Dor-
fali albidis pun&atis. Roes. Inf. I. Phal. 4. T. 9. WIL K.
Psp. 5. T. I. a. 10; Faun. Suec, Ed. II. 137.8.