V.
A fd e e l .
XXXVIII.
Hoofdstuk.
in Poftuur-
maaking ,
zelfftandigheid der Bladen, tuffchen de boven-
fte en onderfte Oppervlakte, huisveften en deswegen
Mineerende of Loopgraavers genoemd
worden. De Appelen en Peeren, die men Worm-
fteekig noemt, hebben dit aan Rupsjes ,welke
men daar in vindt, te danken.
De manier, op welke de Rupfen te werk
gaan, wanneer menze vangen wil, kan zelfs
dienen om verfcheide Soorten derzelven te on-
derfcheiden. Sommigen buigen zig Ringswyze,
wanneer men haar aanraakt, en het zyn de zo-
danigen, die, volgens G o e d a a .r t , zig dan
als dood vertoonen. Onder de Ruigen vindt
men ’e r, die dus eenigermaate de Geftalte aan-
necmen van een Egeltje of Stekelvarken. Men
weet dat ’er zyn, die, zo dra men het Blad,
waar op zy zitten, aanraakt, of het Takje maar
effen beweegt, 2Üg op den Grond laaten vallen
: anderen zoeken het vlugtende te ontkomen,
en dus zyn’e r , die zeer foei loopen. Een
roffe, ruige Rups, die de Bladen van den Wyn-
gaard eet, mag deswegen wel de Haas of Hardloo-
per genoemd worden. Eenige Rupfen fchynen
zig te willen verdedigen: zy zetten de helft van
haar Lichaam fchrap, en werken met het andere
op verfcheide wyzen; fommigen met het
voorfte, anderen met het agterfte deel. Men
vindt ’e r , die, wanneer zy aangeraakt worden,
haar L y f in bogten draaijen als een Slangetje
of Aaltje, en dus veelerley beweegingen maa-
ken met groote vlugheid: waar door zy het ongegenoegen,
dat haar die aanraaking geeft, fchy- V.
hcd' uit te drukken. xXXVlïl
Veel blykbaarder, niettemin, is het verfchil Hoofd-
der Rupfen in de bezigheden, diezy in’twerk *TÜK-
Hellen tot haare befchutting en Levens-onder- weÏTdet&a-
houd. Onder *de Eenzaame zyn ’er die maarden*
alleen de Bladen eeten, zonder zig een Ver«
fchuilplaats of Wooning te maaken,- doch vee-
len vouwen de Bladen op de een of andere
manier,* zo dat R e a u m u r , door wien daar
grootelyks op gelet werdt, eenigen Rollers, anderen
Plooijers, Krammers o f Binders genoemd
heeft, naar dat haar Werk het een o f andere
van die bezigheden meeft uitdrukte. De eerft-
gemelden rollen het Blad, even als een rolletje
Papier, te famen, tegen den tyd der Verandering
, en eeten de binnenfte draaijen daar van
op; waar door zy een Logement krygen, dat
zeer bekwaam is om haar te huisveften. De
zodanigen ontmoet men dikwils op deEikeboo-
men, waar verfcheide foorten van Rollers haar
Voedzel vinden. De Krommers , die flegts een
gedeelte van een Blad ombuigen naar het andere,
zyn gemakkelyker waar teneemen, omdat
zy zig niet zó zeer verbergen. Deeze beiden
werken op een zeer Konftige manier met Draadjes,
zo ongemeen fyn, dat men verbaasd zou
moeten ftaan, hoe dezelven fterk genoeg zyn
tot dien arbeid, indien men niet agt gaf op de
menigte derzelven en de voorzigtige behandeling.
Maar die men Binders noemt, formee-
I. De e l . XI. Stuk, ren