V.
A fdeel.
XL II.
Hoofd,
STUK.
Be Poppen.
* Zie
Madz. 106.
t Zie
bladz. ii2<
♦ Blacfc, n+.
394 B e s c h r y v i n g v a n
ja zelfs aan de ftrengfte Winterkoude, zo krui*
pen de Pylftaart-Rupfen , tegen den tyd der
Verandering, inde Aarde, of verbergen zig,
laag by den Grond , onder eenig bedekzel. De
Natuur heeft haar , buiten twyfel , geleerd,
dat haar Poppen te week en teder zouden zyn»
om die Ongemakken uit te ftaan, en daarom
maaken zy een los Spinzel, dat uit Draaden
femengefteld i s , en de Pop als een Tonnetje
omkleedt. Niettegenftaande alle deeze voor-,
zorgen, valt ’er geen klaagen over de rykely-
ke Voortteeling der iBfekten van dit Geflagt: en
van veelen zouden zelfs de Kapellen rniflcbiea
nooit gezien zyn,indien menze niet uit de gevonden
(Rupfen had opgekweekt.
Wy hebben opgemerkt, hoe de Poppen der
Dag-Kapelleu, die wat laat in de Zomer veranderd
zyn; dikwils den Winter overblyven *.
Dit is onder die der Pylftaarten, zo wel als
onder die der Nagt-Kapellen, byna algemeen,
en het gebeurt zelfs, fomtyds, dat deeze Poppen
niet alleen één maar twee of drie Winters
in ’t leeven blyven, zonder dat ’er de Kapel uitkomt
, voor dat dus meer dan twee Jaaren, na
de Verandering, verftreeken zyn f . Ik fpreek
thans niet van de Konftige manier, welke R e.
a üm u r gebruikt hadt om het Leven der Poppen
te verlangen en het uitkomen der Kapellen
te vertraagen, welke van het allerlangfte voor-
uitgezigt in de zodanigen zou moeten zyn*.
De figuur der Poppen is grootelyks van die
der
35 P ï i S T A A K , T, £ N. 3QjJ,
der Dag-Kapellen verfchillende , gelyk wy v .
ï.eeds onsftendig hebben aangemerkt * , en op
P l a a t LXXXV. in ïng. 4. verbeeld. In A Hoofd,
byzoader munten de Poppen van dit Geflagt # J J g *
uit, en zyn kenbaar, door het Py.ltje ©/Hoorntje
, dat op de zelfde plaats ftaat, daar het in
de Rups ge ft aan hadt, doch veel korter is , era
aan de Pop fqhynt te dienen , om zig in haare leg-,
plaats om te keeren. De Nagt-Kapellea hebben,
ook wel, tot het zelfde einde , een dergelyk
puntje, doch het ftaat in dezelven regc ia *c
midden aan het fpitfè'end der Pop, niet op,
zyde,gelykerwys in deeze Poppen plaatsheeft.
Wat de Kapellen aangaat, die hebben ver-DeKapdie**.
fcheide aanmerkelyke byzonderheden , welke tevens
haare Kenmerken uitmaaken. De Sprieten
, in de eerfte plaats, zyn niet, gelyk die
der Dag-Kapellen, aan *t end geknopt o f allengs
dikker uitloopende, maar in ’t midden dik- ,
ker dan aan de beide enden, en niet volkomen,
rond, maar driekantig, zo dat zy zig als Pris-
matiek vertoonen *. In fommigen is de Zuiger *ziebiadzi
of Snuit ongemeen lang: in anderen kan men171’ I7S* J
’er in ’c geheel geene vinden. De voorfte Wieken
fpreiden zig , als de Kapel vliegt , ver
van het Lighaam uit, zynde veel fmaller naar
de langte, dan gewoonlyk in de Dag- Kapellen
, doch tevens ftyver : het welk de reden
zal zyn, dat deeze Kapellen veelal een zwaare
doch zeer fuelle vlugt hebben : huppelende
niet op en neder in de Lugt, maar zig plots-
j, Deel. xl, Stuk, lings