A fdeel.
XLIII.
H oofdstuk.
cxxvii.
lmïïearia,
Melkwitte.
CXXVIII*
fal c at aria.
Zeisfen-
. wiek.
(12 7 } -Kapel , die dubbeld Kamhoornig
is ( * ) , met de Wieken hoekig on'
gevlakt w it, de Sprieten Borfielagtig getipt.
Dit Uiltje is klein en niet ongewoon inSwee-
den. Het heeft de Sprieten aan ’t onder-end
zeer ruig, doch aan ’t boven-end geheel ongebaard.
(128} -Kapel, die Kamboornig is,
met de Wieken Zeisfenswyze Zeegroen; de
voorfien graauw gegolfd en gebandeerd
met een bruine Stip.
De Rups van deeze is ten onregte hier t’huis
gebragt, en behoorde veeleer by het Ink-
hoorntje geplaatft te zyn; om dat zy , in rus-
tezynde, een poftuur maakt, gelykende naar
dat der Zeepaardjes, zegt de Geer . Op de
Berpel,
als het volmaakte Infêkt , en de Rups maar het Masker
zynde, heeft in de voorgaande Bende wel een enkele
Spanrups, gelyk die van ’t Griekfch Letterbeeftje met twaalf
footen , en dus ook in deeze Bende ecnigen , die eigentlyk
«reen Krammetjes zyn, gelyk de Eenftaart, enz. t’huis gebragt.
(117 ) PhalanA Gunetra peftinicornis; Alis angulatis albis
immaculatis , Antennis apice Setaceis. F Am, Sutc, sós.
Ed. II. 1226. P V
(*) De Wyfjes hebben , in deeze, de Sprieten of Hoorntjes
ongepluimd of ongekamd en Borfielagtig; even als
in de Nagt-Kapellen van de eerfte Bende.
(128) Phalana Geomttra pe&inicornis; Alis falcatis glaucis,
’ anticis undis Fafciaque grifèis, Punflo fufco, DE GEER*
l *f . I. T, 04. f. 7, Faun, S m , Ed II. 1224.
Berken onthoudt zy zig, zo wel als op de El- V.
zen. Haar Agterlyf' loopt fpits uit, en zy x l i i i . *
heeft van agteren geen Pooten, zo min als deHoorD-
Tweeftaart-Rups der Wilgen: doch de agt STUK'
middelpooten hebben in beiden plaats, en dus
zyn hét Rupfen met veertien Pooten.
(129) Spanrups-Kapel, die Kamboornig is; heb- cxxix.
° Sambuca- bende de Wieken Staartig gehoekt, geelag- ria.
tig wit met twee Streepen; de agterjle 7JieCvliertak,e*
twee Stippen aan ’t end. •
Dit is een der grootfteh onder de Kapellen van
deezen Rang, en komt voort uit een weezent-
lyke Landmeeter o f Spanrups , die in ’t midden
van het L y f geen, en dus maar tien Pooten
in Jt geheel, en daar door den gemelden
Gang heeft. Het aartige poftuur, dat zy maakt ,
zig als een dor Takje verwonende, hoedanig
zy fomtydsop de Vlierboomen gevonden wordt,
doet ’er onze Liefhebbers den naam van het
Vliertakje aan geeven. Haar Kleur is bruin
met donkere Streepen. Men merke aan dat
de Kapel, verkeerdelyk, onder dé genen, die
gekamde Sprieten hebben, geplaatft is.
(130)
(129) PbAlA»A GesmetrA pe&inicornis; Alis caudato-angu-
latis flavefcentibus, lineis duabusj pofticis apicibus bipunfla-
‘is. Goed. Inf. II. T. 34. Alb. Inf T. 94. .List. Goed.
f. 10. Roes. Inf. I. pha!. 3. T. 6. Pet. Ga\. T. s i . f. 6,
Wilk . Pap. 38. T. 1. b. 2. RAJ. In f 177. N. 9. Fnun Snee.
Ed, II. 1222.