V. „ fchynlyk anderszins verzuimd zou hebben ,
X lfEL *’ ^nc^*en ky my niet op den koers geholpen
H oofd- „ hadde, door liet weinige, dat hy ’er van
srüK* „ zegt.
legaatjes „ Wy zien uit deeze Waarneemingen, dat
ofstippen. ^ ^ apeiien voorzien zyn met agttienLugt-
„ gaatjes, -waar van negen aan ieder zycje van
,, he tLy f ; volftrekt als in de Rupfen: dat de
„ agt voorfte Ringen van ’t Agterlyf ’er ieder
,, een paar hebben; doch de laatfte en agterfte
„ Ring geene. Even ’t zelfde beeft in de Rup-
„ ,fen plaats, ten opzigt van den agterftqn
,, Ring. Wy zien daarenboven,; dat het.Vlie-
„ zige Deel, naar een Hals gel y ken de, waar
,. door de Kop en het Borftftuk te fameo ver,-
„ eenigd, en daar de twee voorfte Poocen aan-
,, gehecht zyn , ook voorzien is met twee
,, Stippen, die overeenkomen met de twee op
„ den voorften Ring van de Rups, De twee.-
„ de en derde RiDg van de Rups hpeft geen
„ Stippen of Lugtgaatjes: het zyn deeze die
,, overeenkomen met het Hoornagtig Borftftuk
„ in de Kapel, het welkze ook niet heeft.
„ Hier door wordt ons de aanmerkelykegelyk'
,, formigheid aangeweezen, die ’er tuflchen de
,, Lighaamsdeelen van de Rupfen en Kapellen
,, plaats heeft.
,, De holle Dop van de Pop is van binnen
5, geftoffeerd met verfcheide dikke witte Draa-
„ den als Zyde, welke met één van hunne
„ enden aan den rand der Stippen zyn aange-
„ hecht,
„ hecht, en voor’t overige los hangen. Hun-
„ ne aanhechting maakt het zeer blykbaar, dat
„ dit opgedroogde Lugtpypjes moeten zyn of
,, gedeelten van Lugtpypjes, welken de Kapel
„ aan de Huid van de Pop heeft laaten bly-
,, ven, toen zy die verliet. Alle deeze Draa-
,, den zyn geftrekt naar de zyde van den Kop
,, van het Infekt. Ik fchryf hier flegts de uit»
,, drukkingen na van den Heer R e a u m u r ,
, , die op de volgende manier voortgaat” . Dit
doet ons denken (zegt hy, ) dat de Lugtpypje
s , die tot de Ademhaaling van de Rups dienden,
ten minfte een gedeelte van de genen
die daar toe dienden , niet fdoordrongen tot
in ’t binnenfle van de Kapel; dat zy kroopen
tuflchen de eigen Vliezen van de Pop en
de genen, die aan de Kapel eigen zyn. ” Z ie
,, hier de Waarneemingen, door my daar om-
,, trent in ’t werk gefteld op de Dag-Kapellen
„ van de Brandenetelen en van den Wilge-
„ boom
” Dat men zagtelyk, en met voorzigtigheid,
, , de Huid wegneeme van een P o p , daar de
„ Kapel gereed is uit te komen: dat men waar*
„ neeme h e t ‘geen alsdan aan de Stippen ge-
„ beurt: zo zal men zien dat witte Draaden,
„ die van binnen aangehecht zyn aan de Stip.
,, pen van de Huid der Pop, allengs getrok-
„ ken worden uit de Lugtgaatjes o f openingen
„ der Ademhaaling van de Kapel. Ik heb dit
,, wel duidelyk, zo aan de Stippen van ’t Ag-
I. debl, x i . stvk, L j » ter*
V.
A fd eeu
XL.
Hoofdstuk.