V.
A fd ee l .
XL.
Hoofdstuk.
Stippen te vinden; doch niet op ’t Borftftuk;
Om de plaatzing derzelven te doen kennen,
geeft hy de volgende befchryving van het Ag.
terlyf.
• ,, Het beflaat uit negen deelen, van figuur
„ als Ringen, die in elkander fluiten, als een
„ Doos in zyn Dekzel. Zeven van deeze
,, Ringen zyn zeer gemakkelyk kenbaar, en
„ wy hebben gezien, dat op ieder een paar
j , Lugtgaatjes gevonden worde. Wy neemen
„ voor een onderfcheiden Ring het end des Ag-
„ terlyfs, alwaar het Fondament en de deelen
„ der Voortteeling zyn geplaatft. Deeze Ring
„ is , jn zyne natuurlyke gefteldheid, byna ge-
„ heel binnen den voorgaanden ingetrokken,
,, en de lange Haairt jes, die den agter-rand van
„ denzelven omzoomen, helpen nog meer om
,, deezen te verbergen ; maar een zagte druk-
,, king op het Agterlyf dwingt hem dat hyzig
„ vertoone. Zie daar agt Ringen: de negende
„ i s het Deel, door het welke ’t Agterlyf met
„ het Borftftuk famengevoegd wordt, zynde
j, doorgaans bedekt van de lange Haairen, die
„ zig agter aan het Borftftuk en voor aan het
,, Agterlyf bevinden. Deeze negende, o f ,
„ o m beter te zeggen, eerfteRing, heeft min-
,, der uitgeftrektheid in dikte dan de anderen:
„ dewyl het Agterlyf, in zyn geheel, eeniger-
, , maate van figuur is als een langwerpige Olyf.
„ Hetzelve beflaat, derhalve, uit negen Rin*
Het Agter
lyf.
gen, waar van de voorfte en de agterfte ver-
» bor-
„ borgener zyn dan de zeven daar tufichen. V.
„ Het is de voorfte of eerfte Ring, dien men
,, wel kennen moet, om de twee Stippen o f Hoofd.
„ Lugtgaatjes te ontdekken, die wy tegenwoor- stuk.
„ dig op ’c oog hebben; want zy zyn op dee-
„ zen geplaatft. Men vindt ’er één aan ieder
„ zyde, die, wanneer met een Penfeel o f ee-
,, nig ander Werktuig de Haairtjes en Schub-
„ betjes, op de zyden van deezen Ring , wor-
„ den weggenomen, zig duidelyk openbaaren.
,, Ten minfte heb ikze aan verfcheide Kapel-
„ len gezien, efl men ontdektze gemakkelykft:
„ in de genen, die men uit het bekleedzel van
„ de Pop haalt. Zy zyn grooter dan de ande-
„ ren; ovaal maar zo langwerpig niet als die
, , der overige Ringen. Men vindtze fchuins
„ geplaatft ten opzigt van de langte van het
,, Lighaam , en onderfcheidt gemakkelyk, dat
„ zy een indrukking, eene holligheid, in ’ t
„ midden hebben, en dat de randen witagtig
„ zyn.
„ Het zyn deeze Stippen of Lugtgaatjes,
„ welken de He erREAUMUR, op vergely.
„ king redeneerende, gemeend heeft aan het
„ Borftftuk te moeten zyn, Ik ben verzekerd
,, dat ieder Waarneemer, die dezelven zoeken
„ wil, ze even zo duidelyk zien zal, als ikze
„ heb gezien: maar de roem der Ontdekkinge
„ behoort niettemin , Rechtswege , aan dien
„ doorlugtigen Heer: op zyn aanwyzing heb
„ ik beflooten ’er naar te zoeken, dat ik waar*
i. Deel. XI» stuk. „ fchyn