V. Hoe moeielyk het z y , een regte Afbeelding
Ayti n ‘ te geeven van deeze Beer-Rups, blykt uit de
Hoofd- ongemeene gebrekkeiykheid van die der Ou-
STVK. den. By R e a u m ü » , evenwel, is baare Ge-
Balte, zo ’t my voorkomt , taamelyk getroffen;
zo wel als by de Geer. Haar langte is
ongevaar anderhalf Duim: het geheele Lyf, de
Kop en Pooten, zyn Fluweelagtig zwart, en
het Haair ziet uit den roffen, waar de witte
Lugtflippen doorblinken. De Haairtjes flaan
ook by Kwafljes o f Knobbeltjes , die zy ’er
twaalf en meer op ieder Ring hebben. Door
Jt Mikroskoop gezien , vertoonen zy zig aan
de kanten met Doorntjes bezet. Men vindt
’er onder van meer dan een half Duim lang.
Heeze Rupfen hebben de eigenfchap van
zeer fnel t&loopen , en laaten zig , ais zy eeni-
ge beweeging omtrent de Kruiden verneemen,
waar op zy zig bevinden , aanflonds op den
Grond vallen. Z y zyn yan de eerften, die
men in ’t Voorjaar buiten ontmoet: om datzy
als Rupfen overwinteren, en fchoon zy dan reeds
een taamelyke grootte hebben, eeten zy nog
een poos, Ipinnende zig niet dan des Zomers
in, ’t zy op den Grond o f in den een o f anderen
hoek. Haar Spinzel is dubbeld ., en van
buiten zyn daar haar Plaairtjes ook in geweven;
des hetzelve zig Afchgraauw vertoont. D e
G e e r twyfelde in ’t eerfl, o f deeze Rupfen
zig wel het Haair afbytén, gelyk R eaumur
waarwaargenomen
hadt f ; doch naderhand wierdt
hy daar van verzekerd. Hy zag dateeneBeer- y t .ttj*
Rups, die onder zyn oog aan een Spinzel ar-Hoofd-
beidde, den Kop agterwaards op het L y f bragt *
en zig eenige Haairtjes uitrukte, anderen af-BlJd£ ie8su
beet, om die tegen de Wanden van het Tonnetje
aan te voegen. Ook was een zodahige
Rups, wier Spinzel hy opende voor dat zy in
een Pop veranderd ware, byna geheel van
Haair ontbloot.
„ Wy moeten, zegt hy,zo het doenlykis*
i, de réden uitvorfchen, waarom myne eerfte
„ Rupfen zig de Haairen geheel van ’t L y f
>, plukten , zonder die a f te fnyden. In het
,, Suikerglas , daar ikze opvoedde , Was een
,, groöte veelheid van haare Exkrementen, dié
,, ik verzuimd had weg te neemen, en welke
week ep vogtig waren. Z y fponnen haar
j, Tonnetjes op die hoop Vuiligheden, welke
,, geduurig uitwaafemden in het Glas. Is ’er
geen reden om te denken, dat deeze vog*
„ tige Dampen de Huid der Rupfen hebben
,, week gemaakt, en daar door de Haairtjes
„ loffer zyn geworden dan natuurlyk ? De
j, Rups heeft dezelven dan niec kunnen vat-
,, ten, om dezelven af te fnyden, zonder die
j, tevens uit te rukken; dewyl zy zo los za*
jj ten in de Huid. Het geen deeze verklaa-
ring fchynt te beveftigen is, dat zodanige
i, Rupfen , die in ’t drooge gearbeid hebbed
X. Deel x i, stuk. N d 2