Afdeel.
XLÜ.
H oofds
t u k .
xi n .
Ficus.
$*r Vygeb.OOa
men,
XIV.
Vi'tis.
der Wyn-
gaaidesi.
Tl XC. ■?% V
Deeze, door Juffrouw M e r i a n afgebeeld,
anthieldt zig op den blaauweu Wyngaard, ira
de VVeftindiën.
( 13) Pylffaart-Kapel, die de Wieken 'bruin
gewolkt beeft, de agterflen aan den Aars*
boek wit«
( 14 ) Py Klaart. Kapel, die de Wieken AJch-
graauvo en bruin bont b e e ft , de agterflen
(ianMen dun(len rand Dloedkleurig.
Tot deeze Soort,welke in deWeflindiën op den
witten Wyngaard zig onthoudt , of de voorgaan,
de, fchynt die Nieuw' Jorkfe bonte Oliphant-On.
rufl betrekkeiyk te zyn, welke my insgelyks doef
den Heer 1’A dm IR a a l medegedeeld is, en in
Fig. 4. op Plaat X C , afgebeeld. Dezelve heeft
het midden der agterfle Wieken bleek rood, mee
twee zwartagtig bruine Banden, en betagterfte
randje wit. Over de voorden loopt eengeelagcige
Streep in ’cmidden, en witte ftreepjesoverdwars^
De grond is Olyfkleur, en zy zyn , aan den
agterrand , paarfchagrig wit gebandeerd. Het
L y f , dat van boven ook Olyfkleur is , met witte
en zwarte Vlakken , beurtlings 9 ter wederzyde
van de Rug; heeft de zyden een weinig bleek
rood! Het Bortiftuk is zeer fterk gehaaird „
Olyf.
{r 3) Sphinx Alis fulco nebulofïs; poflicis angulo Ani albis.
M- L. ü, Me s . Sur. T. 3 3.
• (14) Sphinx Alis cinercis fufco variis, pofticis margine tenuioïe
Saiiguineis >_ Mek. Sur. T. 47. f. r.
y
O’vfkleur en wit bont; de Pooien en Sprieten V
zyn wit. In deeze Kapel en die van h g . 3 , tl#
loopt het Agterlyf aan ’t end zeer fpits uit, Hoofd-
even als in onze Wyngaard.Kapellen.
( ï 5) Pylftaart-Kapel, die de Wieken onge-
karteld, groen en paarfch bont heeft; de
agterflen by> bet Gewricht zwart.
Deeze Kapel is bekender dan de eigentlyke
Wyngaard.Onruft, welke naam ’er ook dikwila
aan gegeven wordt ; hoewel de benaanüng van
OLiPHANt.Oniuft thans gemeen is , die, om de
zelfde reden * de eerftgemelde kon voeren. Ook
heeft deeze den laatftgtmelden tytel van de andere
ontleend, aan welke Ggepaaut dien,als
gezegd is, hadt gegeven. Wy zien dan, dat
die bénaarning biet betreft de figuur van den
Kop der ■ Kapel , maar dien van de Rups,
w elke, eigentlyk gefproken , meer naar een
Vaikensfnuk gelykt, wanneer zy denzelven uit-
rekt, dat wederom meer overeenkom!!: heeft
met de volgende Soort. G e o f f r o y fchynt
ze alle drie onder elkander verward te hebben ,
daar deeze en de voorgaande aan de Kapellen
duidelyk te ondcrfcheiden zyn.
J Men
( i j ) Spblnx Alis inregris, vïrïdi purpureoque variis; infs-
rioribus Iiöfi atris, Faun.Sute. 8 11 MOUJF. In f iss RAJ.
Inf. 145. 11, z. PET. Gaz. T. 40, £ IJ , IS. *7. Al ï . In/.
T, ■). f. 13. Me s , £«r. z. T. »3. G. 7i- Frisch. F f .
T. I. Rots; I n f . ï f Noft, Piial, i. T. 4* Dk Gï ï R. Inf. u
T. 9. f. 8. 9. WlLXt, Pnp, U. T. 1 B 7.
1. deel XI. Stuk, E o 4