V.
A fdeel.
XLI.
Hoofd *
STUK.
Oranjckleu'
«gj
300 B E J CH R ï V I S O. T A J
drie Stippen, die zwartdgtig Yzergraauw zyn.
Doktor S co po l i heeft, in Karniolie, dit
Geele gepaard gevonden met het Bruine Zand-
oogje, waar uit hy dan met reden befluit, dat
haar verfchil in Kleur alleenlyk het Kenmerk
der Sexe z y ; zonder dat hy egter bepaalt,
welke men voor het Mannetje of voor het
Wyfje te.houden heeft. Het Oogje, op den
bovenkant der voorde Wieken, daat in deeze
niet in een geele Vlak en heeft den Appel regt
in ’t midden. De grootte van beiden was nagenoeg
eveneens (*).
Onder den naam van Myrtil wordt, door G e *
O F F RO Y , een dergelyke Kapel befchreeven ,
welke hier ook niet onbekend is, en, wegens
haare grootte, het Zand*Oog genoemd kan worden.
Hy geeft ’er de langte van een Duim , de
breedte van twee Duimen aan; het welk onge-
vaar de grootte is van die van R o e s e l f f ) ,
door hem aangehaald , welke voorgedeld wordt
onderden naam van Oranjekleurige Bofch-Kapel,
met de zwarte Oogjes , behoorende tot de
Eerde Klaffe der Dag-Kapellen (§)', dat is- die
maar vier PooteD, om te loopen, hebben. Ik
heb reeds aangemerkt, dat deeze Kapel, door
L i n n a u s , ten onregte tot het Hopybeedje
fcheen
(* ) EntomoL. Carniol. pag. J j f , I J 8.
( f ) XII. T H I i l L . Tab. XXXIV. Fig. 7 , *•-
(} ) Hy zegt wel Nwhtvogtl, doch ’t is hlykbsar, dat hy
Tegïïgtl meent,
D E D ï a g - K a p ’ e l l e n . 3 0 1
fcheen t’huis gebragt te zyn (*). R a y noemt. V.
Ze , zeer duidelyk , „ Kapel van middelmaati-
» g e grootte, die de voorde Wieken van bo- Hoof» .
„ ven ten halve ros heeft, met bruine randen, STÜK*
„ en de Oogjes ook in ft rode gedeelte zigt-
„ baar.” Zy zyD rondagtig en getand, van
boven bruin , van onderen Oranjekleur en bruin
gewolkt. Op de voorden i s , van boven, een
hoog geele Vlak , waar in ieder een Oogje
heeft. Het fchynt dat die inlandfche, welke
door S e p p', onder den naam van het Oranjekleurig
Zandoogje , befchreeven en afgebeeld
is , hier t’huis behoort. R o e s e l merkt aan,
dat zy meer in Bdiïchagie, dan op Velden of
Weiden, aangetroffen wordt.
Zeer verkeerdelyk heeft deHeer G e OFFROY mein ’
de Negenentwintigde Plaat van PA d M i g A a L Za,ld-°°ei^
aangehaald op deeze Kapel; alzo niet dezelve,
maar een andere, aldaar door deezen Heer is
afgebeeld en befchreeven, die wy het Kleine
Zandoogje noemen, het welke de eerdgemelde
onder den naam van Amaryllis voorgedeld hadt
( j- ), zynde maar ruim een half Duim lang en
omtrent anderhalf Duim breed. Zie hier zyne
befchryving van hetzelve. De
Zie bladz. 275. hier voor. Ook is die aanliaaling, in
xyne Tweede Uitgave van de Fauna Suecica, geheel weg gelaten.
. (ƒ) Papilio Alis romndatis fulvis, oris fufeis, primariisO-
cello duplici, continuo ; fècundariis duobus patvulis, infra
fksco cinereoque nebulofis. Hißt d{f Inf. (nvt F ärist TOM^i
JU. p. 5*. N. 20,
I . D££L, XI, Stuk