454 B e s c h u y v i n g v a n
V. Maart van het volgende Jaar, uit de Poppen
Huwd kreeg, waren van de zelfde grootte als tfio
stüx, R o e s e l afbeeldt; naamelyk anderhalf Duim
j3tmm.pyj.iaQg' De groadkleur van het geheele L y f en
de voorfte Wieken was donker of zwartagdg
grys met wit gemengeld, en eenige bruine Vlak-
ken daar door loopendc j het Borftftuk met twee
breede zwarte Stféëpen overlangs, ” In de ge.
, „heele langte boven op het Agterlyf,zegt hy,ziet
„ men een zwarte Screep,en ieder Ring heeft,
35 op de zy den, twee groote Vlakken van de zelf.
3, de Kleür; gelyk ’er ook , van onderen aan
,, het L y f , vier of v y f ronde zwarte Vlakken
3, zyn,kleiner dan de anderen. Het L y f loopt,
„ aan ’c end, zeer fpits uit. Op ’ t midden der
„ voorfte Wieken ziet men drie zwarte Streep*
„ je s, eu aan den buitenhoek een dergelyk,
„ fchuins geftrekt. De agterfte Wieken zyn
„ vanboveD geheel zwart, de Sprieten wit van
,, boven en bruin van onderen; de Pooten grys-
Haafejs aan „ agtig bruiEtde Zuiger geelagtig cd zeer lang
diiWMan? De Heer d e G e e r fchync op het L y f der
netjes. Mannetjes van deDennen-Pylftaart die bruin roods
Streepjes niet waargenomen te hebben, welken
R o s s e l daar op heeft afgebceld, die ook
asnmerkt, dat de punt vaD haar L y f Vork-
agtig is gefplecten. Hy ontdekte evenwel, dat,
behalve het 'verfchil der Sprieten, die in hec
Mannetje veel Haaïrigerzyn, gelyk gewoonlyk,
hetzelve ook een zonderling Lighaamsdeel, een
Haakje naamelyk, naby het Gewricht, onder
aan
D B P Y L 8 T A A R T E N, 455
aan de voorfte Wieken heeft, het weik hy in
meer Poorten van Pylftaarten, onder anderen in die XL11/
van..de Liguftcr, en zelfs in de groote Twee- Hjgjn-
flaart-Rups van den Wilgeboom, aan de Man.
netjes der Kapellen hadt gevonden; terwyl het fia t r t .
in de Wyfjes geen plaats heeft. De Heer de
R e a ümü r maakt ’er geen gewag van.
Ik zal my, dus vervolgt zyn Ed.,nietop-
„ houden mét Gisfingen over het waare gebruik
§ van deeze Haakjes, dat ik bekenne my ge-
„ heel onbekend te zyn. Al wat ik daar om*
trent, met eenigen grond , heb kunnen be.
” fluiten, i s , dat zy , door middel van een
„ lang ftyf Haairtje, het welk van het Haakje
,, met de punt omvat wordt, en zyne inplan-
„ tiiig in de agterfte Wiek heeft, deeze Wie-
„ ken, wanneer de voorften zig uitfpreiden ,
,, ook een weinig naar vöoren trekken: vvant,
,, het Haairtje yab onder het Haakje wegpee»
„ mende , zo gebeurde dit niet. Evenwel,
„ dunkt my, kan zulks het eenigfte gebruik
„ daar van niet z y n : want hoe zouden de Wyf-
,, jes dan dit Lighaamsdeel kunnen ontbeerec ?
, , . ’t Is immers nietwaarfchynlyk, dat het Man-
„’ netje, om te vliegen , 'hetzelve mcernoodig
„ heeft. Wilt hier van z y , deeze deden ko-
,, men my zeer aanmerkelykvoor; te meer,
„ om dat ik ze aan alle Mannetjes Nagt-Kapel-
,, len , die door my onderzogt zyn , gevonden
,, heb j en dat menze niet gewaar wordt aan de
,, Dag-Kapellen
1. d e e l . XI. stu k . F f 4 ( 2! )