A fd e e l
XL1I,
H oofd*
STOK*
X.
C’ lerioS
V/yngiatd»
©ruttft.
den a's van den Wonderboom ( * ) , hebbende
Vezeltjes op de Kanten, die geknopt zyn. De
Bladen, zegt z y , worden veel tot Fürgatiëaets
Klyfteeren gebruikt, en het Afkookzel in Water
ingegeven aan de genen die de Beillacof het
Kolyk hebben.’ Het hseft een Bloempje, dat
donkerrood is , en een Zaadhuisje met drie hokjes
of verdeelingen. De Pop is met een Oortje
of Steeltje, gelyk die van den Spiegeldraager,
enz. Den 24 Juny veranderd zynde , kwam
den *0 Auguftus 1700 uit , zegt zy , en ge-
tuigt dat de Uil zeer fterk, ja Daauwlyks ter
dood te brengen is.
( 1 0 ) Pylftaart-Kapel, die de Wieken mgekar ■
teld, graauwagtig, met eme wit en zwarte
Streep; de agterften by ’t Gewricht
rood met zes Vlakken heeft.
“F risch is de eerfte, die een afbeelding en
befchryving heeft gegeven van deeze Kapel,
waar van G oed a a r t , voor hem, reeds de
Rups Wereldkundig hadt gemaakt, noemende
die de Oliphant, om de zelfde reden,als zulks
wet de eigentlyke Oliphant - Onruft gefchiedt,
en
( * ) Ricinoides Americana Staphifagriæ Folio, TO b r n i f .
fg g . Ricinus Americanus folio Sraphifagriæ. C. B. Pin. 432.
Jatrophs Goflÿpifolia. LINN. Spec. Plant, Ed. II. p. 1428.
{ 10 ) Sphinx Aiis integcia grifeis lineolâ albo-nigrâ ; infe-
tioribus Bail rubris maculisfex. Gosd. Inf. 3. f. 1 , Frisch,
in j. XIII, T. x. I. 2, LiST, GW. f. a 6. R aJ . /»ƒ. IV. T. #.
ën aanmerkende, dat dezelve ongemeen koud v.
wés op ’t gevoel. L i s t e r beweert, niet zon*
der reden, dat zulks in meer Rupfen plaats Hoofd-
heeft, -c welk iedereen bekend i s : maar hy STÜK’ ^
voegt ’ér by , dat van hem in ’c midden des -'K£aar ■
Winters, op de Sneeuw, ftyf Bevroören Rupfen
en Wormen gevonden waren , die, in een
Glas geworpen, als Steentjes klonken, en niettemin
, door de warmte van het Vuur ontdooid,
zeer vlug én levendig wierdén. Wie zou zulks
van zodanige tedere Schepzels, welke men door
enkele knyping kan befehadigen en doodeng
denken durven ?
Onze Rups is niet van de riiinft tedere in dié De Riiffsj
öpz’gt j want G oeda a r t merkt aan, dat zy
, op de mïiifte aanraakiog zo geweldig fiddert,
dat iemand, die haar aanraakt, zelf byna ’er
van trilt, én dat zy , op eenig geraas, aan-
ftonds haar Lighaam famentrekt: ’c wélk dan
èen bewys zou zyn, dat zy fcherp was van
Gehoor. Anderszins is zy ongemeen vaardig in
het beweegen van haar Snuit, die zy intrekken
kan en üitltrekken , nederlaaten en opheffen,
mee eene verwonderlyké vlugheid. Zy is zd
fterk in de Bek, gelyk men ’t gewoon is te noemen
; dat, het gene zy tüffchen de Kaaken gei
vat heeft , niet dan met geweld daar weder
kan uitgetrokken worden.
Deeze Rupfen moeten zeldzaam zyn; dewyl
noch Geofïroy , noch Doktor S copoli , eenig
gewag maaken van deeze Soort, F r isch hadtze
igDÉEL. XI. Stuk. É q 3 Op