423, B e s c h r y v i n g v a n
V. pellen , eenig verfcbil. R e a u m u r (zegt R o r,
s e l ) vergelykt het Borftftuk by zwart Fluweel
Hoofd,- en noemt de zyden van het zelve Violet*blaauw.
stuk. Hy back aan de voorde Wieken iets roodagtiga
- J gezien» ’t welk R o f t s s i. in de zynen niet heeft
waargenomen. Ik vind dit by R eaum ju r anders
(*). L i n n .e u s befehryft deeze Kapel
aldus. ” Het Borftftuk vau boven zwart. . De
,, bovenfte Wieken Roetagtig. Een witte plek
j, vau den Bek over de zyden van het Borftltuk
, , en den bultenden rand der Wieken witagtig
„ verfcheide zwarte Stre epende tip van de.
„ Wiek wit gevlakt; de agterde rand met wie
„ gegolfd. De onderde Wieken eenigermaate
3, Vleefeh-kleurig of Incarnaat met twee zwarte.
„ Banden. De zyden van het Agterlyf rood met
3} Banden, beneven een Streep lang de Rug en
„ drie van onderen, dje zwart zyn. De Sprie.
ten wit ( f) .
Zie hier wat Doktor S copol i , in de Zui-
delykde deelen van Europa, omtrent de Kleur
en Tekening van deeze Kapel heeft waargeno.
pen. ” De voorde Wieken „ zegt hy, zyn,
*, van
(* ) R E ttiM D R zegt, d*{ de zyden van het Borftftuk
Ctidelein zyn. Hy noemt het roode der ohderfte Wieken en
dat van het Lyf Roozekleur; het welk zeer eigen is en die
ICleur zeer wel uitdtukt: doth het bovenfte van de yootfte
Wieken, zegt hy, heeft meer bruin , en daar zyn ook roodag-
tige Golven op , benevens ichoon zwa# gegolfde Vlakken,
jhlem. Oftavo Tom. II. 2 Part. p, 9,
(Tj Faun, Stuc, Ed. II. p. 188.
j) g P y l s t a a r t e N.
' van bovc n verwelkt bleekrood ( * ) niet een v.
bruinagtige middelvlakte; drie zwarte Stree, X£ !L *
, pen overlangs j één overdwars in t midden, Hoofd*
„ benevens een andere witte Streep by den bui- sw *#
„ tenden rand ; van onderen donkcrer, naet ^
,, twee verwelkte Banden die bruinagtig zyn,
„ by den onderden rand te famen loopende;
„ aan de tip een zwarte Streep, en een wit-
„ agügeVlak tufichen deeze Streep en dén dik-
„ keren rand. De zoom van die Wieken is
,, bleeker. De agterften hebben, boven en be-
„ halve de twee zwarte Banden, ook een derde
„ naby haar Gewricht, doch die drekt zig niet
,, uit tot aan den buitenden rand % van onderen
„ hebben zy een dubbelen bruinen Band , den
,, voorden donkerd en daar tuffehen is de vlak-
„ te der Wiek witagtig gekleurd. Het L y f is
„ Roozekleur, met eqn Ruggedreep en v y f
,, Banden wederzyds, die zwart zyn ’ .'
Het heeft my gelud, dus uit te weiden in
de befchryving der Kleuren van deeze fraaije
Kapel; om aan te toonen, wat dien aangaande
waargenomen zy , door de Hedendaagfchen.
Geoffroy diq ’er, dat verwonderlyk is , dikke,
jange, bruine Sprieten aan geeft ( f ) s IpreeKt,
ZQ
(* ) Entorfiol. Carniol. p. 18 5 , 185. Obfikte ruffe* noemt
hy deeze Wieken. P^ujeus, dat men anders ook wel voor ios
neemt, is by hem een Kleur, uit even weel rood en wit, on*
der elkander gemengd., beftaande; dat is bleek- : de *.lèui V3A
het Lyf noemt hy rofatus, dat is Roozorood.
(‘1’) Hiß» des In/, env. Paris. Tom. M. p. 34.
i, deel. xi, stuu. D d 4