V.
Afdeel.
XL.
HOOFDSTUKZonderlinge
Veerkragt
van de
Tioxap.
om dat zy dezelve zo lang niet regt uit kan
houden: of zou het alleen tot verpoozing ftrek-
ken? Het is waarfchynlyker; dat zulks dient
om de opftyging van het Vogt te bevorderen,
gelyk R e a ü m u r door Afbeeldingen aantoont.
Ondertuffchen is deeze omhulling aan de Trompen
eigen: men vindtze opgekruld in doodeKapellen
, en , ais menze in Water week gemaakt
heeft en dan uitrekt, krullen zy van zelf weder
op. De dwarfe Vezelen , die de Tromp
famenfteilen, zyn als zo veele Geledingen of
Gewrichten, als zeer kleine Wervelbeenderen
of liever als de Kraakbeenderen van onze Lugt-
pyp: buitendien zullen ’er overlangfe Vezelen
zyn, die tot de uitftrekking dienen, doch welker
fynheid ons Oog geheel ontglipt.
De Veerkragt van de Snuitjes der Kapellen
is ten duidelykfte blykbaar uit een zonderlinge
Waarneeming van den Heer d e G e e r (* ).
,, De dubbele Tromp, (zegt hy,) welke ik
„ met een Schaartje affneed aan eene myner
,, Kapellen van den Wilgeboom, gaf my een
,, zeer aanmerkelyke Vertooning. Het een en
,, andere deel bleef zig op den T a fe l, daar
„ ikze geworpen had, beweegen, omkrullen
,, en uitftrekken, by verfcheide herhaalingen.
„ Dit is het niet a l ! Een Uur, na dat zy af-
„ gefneeden waren , maakten zy nog de zelfde
, beweegingen: zy hielden zig by beurten ftil ;
» maar3
(*) Mem. peur l'HIß. des Inf. Tom. % Mem. 2. p. 77,
„ maar, zodra ikze aanraakte, begonnen z y , y.
„ op nieuws , zig te beweegen. Ten einde A^ El“
, van drie of vier Uuren gaven zy nog de zelf- Hoofd-
_ de tekenen van beweeging, of Leven , zo SïlJ*.
' men ’t noemen wil: doch verdroogden ein*
„ delyk. De Kapel, waar ik de Tromp aan
,, afgefneeden had, was zo even eerft uit de
,, Pop gekomen : des de Tromp nog geen tyd
, , hadt gehad , om zig op te krullen. Vervol-
„ gens die zelfde Operatie doende aan twee
„ Kapellen van twee Dagen oud , maakten de
„ Trompen , van den Kop afgt leheiden, geen
j, de minfte beweeging meer. Men kan der-
„ halve dit Verfchynzel niet zien, dan in Ka-
„ pellen die zo eerft uitgekomen zyn.”
Gelykerwys in langte en dikte, zo verfchil»
len de Zuigers der Kapellen ook in Kleur; men
vindt ’er die geheel zwart, die ros of Kaftanje
bruin, die graauwagtig o f bruin en die geel
zyn. Sommigen hebben Haairtjes aan de on-
derfte Oppervlakte, eenigen op zyde van de
Tromp, die in anderen geheel glad en Haair-
loos is. In de genen, die kort en zeer breed
zyn, vindt men maar ééne holligheid of Buis ,
met een Pees of Spier ter wederzyden.
HetBorftftuk, dat aan den Kop volgt, fchynt netBorfl-
bet voornaamfte fteunzel van de Kapel te zyn,fluk'
en is, ten dien einde, ook uit Hoornagtige
ftukken 4 zonder eenige onderlinge beweeging,
fameDgefteld. In hetzelve, naamelyk, zyn niet
alleen de vier Wieken of Vleugels ingeplant,
I , De e l , XI« Stviq. maar