V. haar Angel, en dan daar in Eitjes te leggen,
XXXVtlï ^'e ^oor de warmte vat> de Rups uitkomen,
Hoofd- en dus wordt dezelve een Neft van Wormen,
stuk. ^je haar geheel opvullen. Dit Ongeval, dat
’er zekerlyk veelen vernielt, is gemeener dan
men wel ligt zou denken. De Heer R e a o .
MDR heeft waargenomen, dat ’er, van vyfen-
twiDtig Rupfen van de Kool, dikwils maar één
of twee vry waren van deeze Wormziekte.
Drie vierden en fomtyds meer van de Poppen
der genen, die de Vrugtboomen meeft bena-
deelen, waren met Eytjes van Vliegen bezet,
die dezelven deeden misdraagen.
en van Een andere Soort van Wormen is ’e r, die,
buiten. eveQ ajs 0p piantiuizcn, jagt maakt, inzonderheid
op de kleine Rupfen en dezelven op.
vreet of uitzuigt; gelykditook, in’tbyzonder,
de bezigheid is van de T o r , welken men, om
die reden, de Rupfenjaager noemt. Hoe vee-
le Rupfen (trekken niet tot Voedzel en Aas van
het Pluimgediert, dat, gelykerwyx de Hoenderen
zelfs, naar dezelven zeer gretig is (*).
De ruige fchynen, wel is waar, van dien aanval
bevryd te zyn ; doch de Vlinders of Kapellen
zyn , in ’t algemeen, voor ’t Gevogelte
(*) De Heer E r a d l e y , diestyds Hooglceraar in de
Kruidkunde op de Univcrfiteit van Cambridge in Engeland,
heeft, in zyn Werk over den Landbouw en het Tuinieren,
een Brief ingevoegd van iemand, tot verdediging van het
klein Gevogelte. De Schryver van dien Brief tekent, dat
cén enkel Paar Mofchjes, ’t welk Jojigeh heeft, in c'éne
Week 3360 Rupfen vernielt.
te een te grooter lekkcrny. Somtyds vreeten V.
de Rupfen ook elkander ( f ) , en zelfs doode v xx v ill*
Rupfen; ja verfcheidene eeteD, na de Vervel- Hoofd- ’
ling, haar eigen afgelegde Huid op. De Heer STUK*
B o n n e t heeft eeneRups waargenomen, die,
zo dra zy uitgekomen was, de Dopjes der Eitjes
van zodanigen van baare Soort, die nog
niet uit waren, ging knaagen, en ze dus eerder
deedt ter wereld komen. Ook heeft hy
een Rups van de. Wolfsmelk de Maag zien
eeten van eene van die zelfde Soort, welke
door hem ontleed was.
Dit brengt my tot befchouwing van de In-De;nwend;.
gewanden o f inwendige deelen der Rupfen, £eDeden of “ ’ 1 ngewanwaar
omtrent de Heer d e G e e r aldus den.
fpreekt ( | ) . Het gene allereerft, by het openen
van een Rups, zegt hy, in ’t Oog valt,
je een groot langwerpig Deel, van byna Cylin-
drifche figuur, groeDagtig en bleek bruin van
K leur, dat de geheele laogte van het L y f be-
(laat. Dit Kanaal, zig uitftrekkende van den
Bek tot aan het Agterfte, bevat de Zwelgpyp,
Maag en Darmen. Het begin, dat de Keel
maakt, is fmal en dun; verder blyft het byna
egaal van wydte, tot aan het agtetend, alwaar
een aanmerkelyke vernaauwing i s , die uitloopt
in
f t ) Zy doen het, beflooten zynde, ook zonder gebrek
van Voedzel; gelyk de Heer R e a u m u k dit, doch alleen
maar in een Rups van den Eikeboom, die glad en zwart is,
met geele Streepen, waargenomen heeft.
( f ) Mim. des Inf. T 0 M. I. Stokholm 1732.
I, ©EEt. XI. STUK. ,