V. A fd ee l .
XLIi.
H oofd*
STUK.
Oleander.
VI.
Convolvuli.
Van de
Winde.
j , gen des Lighaams, van de Rug af te rekenen,
„ is de eerfte de breedfte, wit, met Streepjes
„ van geele Franje; de anderen zyn , op een
„ donker groenen Grond, bleek of bly groen
„ getekend, met witagtige fchuinfe Streepen,
„ die famenloopen naar het Staartend, dat met
„ geelagtig witte Haairtjes is bezet Van
de TekeniDg der Wieken, die doDker Grasgroen
en bleek groen zeer aartig getekend,
met witagtig geele Streepen doorweven en op
fommige plaatfen met bleek Roozerood, op
anderen met paarfch of Violet verfterd zyn, kan
men beft uit de gekleurde Afbeeldingen of uit
de Kapel zelf oordeelen, welke zeer zeldzaam
is en by weinige Liefhebbers gevonden wordt.
Ik heb ’er tot nog toe, maar ééne, en wel
by den Heer S t o r m , inde Hortus Medicus, in
deeze Stad, gezien,
E C H T E , met de Wieken ongekarteld.
(6) Pylftaart-Kapel, die de Wieken ongekarteld
heeft, de agterflen wit gebandeerd,
aan den agterrand wit geftippeld; bet Ag-
terlyf rood met zwarte kringen.
Met veel verwondering zie ik deeze één der
Jchoonfie Onrufien genoemd, welke wy bier te
Lan-
( f ) Spbinx Alis integris , poftici, albo fasciatis, marginc
poftico albo punftatis; Abdomine rubro, cingulis atris. MeR.
Jtur. 3». T. 7s. fi a. T. aj. Goed. In/. III. T. s. ROES.
In/. I. No&. Phal. I, T. 7. WiLK. Pap, 10. T. 1. B. 2,
lande hebben, en aangemerkt, dat dezelve
zig geneert met de Convolvulus major, dat de
gemeene Veld-Winde zou zyn , welke in de
Koornlanden groeit (*). Haar fchoonheid, immers,
komt in Ü geheel niet by die van onze
Paauw-Oog Pylftaart, de Gehakkelde of die
der Linden, welke alle drie, myns oordeels,
veel fraaijer getekend en gekleurd zyn: om nu
van de Ligufter-Kapel en die der Wyngaard-
Rups, niet te gewagen. Het Kruid, daar zy
gemeenlyk op aaft,. is ook niet de groote Winde
, by de Kruidkundigen Convolvulus major genaamd
; welke in’t Riet aan de kanten van Sloo-
ten of Waterpoelen groeit, en witte Bloemen
heeft; maar de kleine Winde, der hooge, droo-
'g e , Zandige Bouwlanden, met roodagtige of
paarfche Bloemen ( t ) , welke men W e e -Winde
noemt, volgens G o e d a a r t , en Juffrouw
M e Ria n plaatftze ook op die Soort van Win-
de ( I ) . R e a u m o r heeft, zo ’t fchynt, de
Kapel gehad, doch het Masker-was hem met
bekend geworden. Evenwel verbeeldde hy zig,
te regt, dat het die bruine Rups ware, aan welke
de laatftgemelde de Wortelen jvan dat Onkruid
tot Voedzel toefchreef (§). Wy
(*) Venustiflima omnium Inquietarum. Vefcitur Convolvu-
3o maiore, 8 cc. IV. DEEL, bladz. 64.
(T) Convolvulus minor Arvenfis. C. J5 . PU. Convolvulus
jninor pmpureus. L ob.
(4.) Expl. Taiul. p. 31.
(§) Zie Mem. TOM. I. Octavo, pag. 3 7 «. H. X III.. P>g. %
I De e l . XI. St b x .
V.
A fdeel.
XL11.
Hoofd.
STUK.
Winde,