V.
A.FDEEU
XL.
H oofd.
stok.
Verfchil
ëer Sexe.
ly f af te fnyden in de levendige Kapel. Dé
Proefneemiug van S.-e p p , op die van de Li.
, au (léf-Py lila art , welke dus de taaiheid van der-
zelver Leven aantoont (* ) , bewyft ook ten
overvloede, dat het Natuurlyk of Werktuiglyk
Gellel, in deeze Infekten, meer met dat der
Kikvorfchen en dergelyke Dieren moet over-
eenkomftig zyn , welke nog eenigè Uuren
zwemmen na dat het Hart hun is uit het L y f
genomen ( j ) ; zonder dat men daar uit ligt be.
fluiten zal, dat de Dierlyke beweegingen in de
zodanigen fterker zyn dan in de Viervoetige
Dieren of Menfchen (§). -
Dat ’er Mannetjes en Wyfjes onder de Kapellen
zyn, is een algemeene Regel. In vee-
len heeft eenig verfchil det Sexen plaats in de
Kleur der W ieken; het welk in fommigen vry
groot is en alsdan mooglyk dient , op dat de
eeue Sexe de andere zou kennen: gelyk men
dus, onder de Befchaafde Natiën, het Man en
Vrouwvolk, in den eerden opflag, aan de Klee-
deren onderfcheidt. Maar , gelyk ’er onder
ons veel nader Kenmerken daar toe zyn; zo
hebben ook fommige Kapellen een aan merite-
lyk verfchil in de figuur der Sprieten, en,
in
(*) SE P ? . III. Stuk. J. Verhand', van de Nachtvlinders.
bladz. 17- t _
( I ) Zie het VI. STUK deezer Natuurl. Hijtorie, bladz.
2 4 5 -
(§) De ondeifcheiding ran motus Animales , Vit alt s, Na*,
taroks t is bekend. Ne Sutor ultra Crepidam.
in ’t algemeen, zyn de Wyfjes dikker en van
agteren domper dan de Mannetjes, dat egter
duidelykd waar te nee'men is in de Nagckapd-
len, waar onder men ’er vindt, die eens zo
lang zyn en dik naar evenredigheid.
De Mannetjes zyn naauwlyks uit de Pop gekomen
en tot vliegen bekwaam, of zy zoeken
oogfchynlyk de Wyfjes op, om die te bevrug-
ten: want de Wyfjes, opgevoed zynde in eenzaamheid
, leggen wel Eytjes doch daar komen
geen Rupfen ui t; zy zyn onvrugtbaar, ge-
lyk men ’er ook veelen onder de anderen
vindt, die door de Kleur gemakkelyk te onder-
fcheideu zyn. Men heeft in veele Nagtkapellen
waargenomen , dat zy het L y f nevens elkander
plaatzen,en dan deagterfte deden te famenvoe-
gen; het welk een byzondere manier van Paa-
ring is , met Letter a in Fig. 2. aangevveezen»
Het Mannetje, dat dikwils aan de regter zydc
is , bedekt met zyne Wiek een gedeelte der
Wiek van het Wy f j e , en de Paaring duurt,
fomwylen, een half of geheel Uur lang. Zy
hebben die maar eenmaal noo Jig , en gaan, kort
daarna, aan het Eyerleggen. Anderen, gelyk
de Zydeworms Kapellen, voegen zig in een
re<ne lyn, Gat tegen Gat, aan één , en.bewee-
gen middelerwyl de Wieken, met verfcheide
herhaalingen, zeer vlug: daar de mee den, volgens
R e a d m o r , z ig , geduurende de Paaring,
zeer (lil en byna onbewoogen houden.
Men vindt ’er veelen, waar van het Wyf je ,
I op
V.
Afdeel.
XL.
Hoofdstuk.
Paaring. 1
PlLXXXVI.
tg . z.
1, De s i . XI. STUK.