V. van Rcaumur genoemd le petit Paon9 en dièj
wc^ ® de kleine noemt, le Paon tnoyéri. Het
Hoofo fthynt derhalve, dat men maar twee Verfchei»
stok.- denheden behoort te (tellen, gelyk L innaeui!
• doet, die tevens aanmerkt , dat de kleine en
groote malkander zo gelyk zyn | dat menzs
naauwlyks onderfcheiden kan , dan door de
grootte: ja hy twyfelt , of het wel byzondere
Soorten zyn.
voèdzeider Opzesr verfchillende Boomgewaflen onthoudt
Kupfea. ajg en aaSt RUpS Van de Kleine, die wy hier i
om dat zy meer in Duitfchland voorkomt, ook
vrel de Duitfcbe Paauw • Oog noemen. L inmaiÜi
plaatftze op de Roozeboomen , Braamen, Olmen
, Haazelaar en Wilgen: Roeskl op de
Sleedoorn , Wilgen, Pruim- en Kerfeboómen :
Klseman meldt, in eene aanmerking op de
Nederduitfche Vertaaling van gemelden Aucheur,
dat hy die Rupfen op de Struiken der Bofchbe-
ziën, [mooglyk van de zogenaamde Bkauwblef.
fen, ] op de Appel-, Beuke én andere Boornen J
al* mede op de Braam, gevonden , en baar zo’
wel met de Bladen van die als andere Gewasfen,
tot de Verandering toe , gevoed heeft. Reaumur
hadt reeds verhaald , dat de Rups zeer
* ChtrmUU wel de Bladen van de Haagbeuk * eet, en hy
hadt ’er verfcheidene opgevoed met Pruimboo-
men Loof. W i l k e s ftelt het voornaamfte
Voedzel te zyn de wilde of Slee-Pruim, (die
veel buiten Naarden en ook in 't Duin by Haarlem
groeit t) doch hy beeldt de Kapel a f, op
de
de Braamen. De Heer van Dieden , Koop» v .
man te Utrecht, die van een Mannetjes en
Wyfjes Kapel van deeze foort, door hem dit Hoofd-
Jaar 1767 uit twee Jaarige Poppen geteeld, ST0K-
een menigte van Eytjes en daar uit veele Rud- Paaitw-0l!£'
fen bekomen hadt, heeft de goedheid gehad my
cenigen daar van toe te zenden, welke thans by
my leeven en tot eenige Waaraeemingen gelegenheid
gegeven hebben.
Zyn Ed. merkt aan , dat men die aldaar,aan
den Heykant, op de Berken vindt, met wier
Bladen zy ook door hem, tot nog toe , gevoed
Waren, hoewel hy ook wel bevonden heeft , dat
z y , vaö jongs a f, de Wilgen gretig aten. Anderen
hebbenze op de Hey zelf in menigte gevonden
, en daar mede opgekweekt. Onder
vierderley Voedzel aan deeze Rupfen door my
gegeven, naamelyk Berken, Ypen, Wilgenen
Rooze-bladen , fcheenen z y , voor de Vervel-
ling, de eerde te verkiezen; zodanig zelfs dat
z y , tegen dien tyd, allemaal aan Berken Takjes'
zaten: maar naderhand hebben zy de Ypen gre«
tig begonnen te eeten, en fehynen die liever te
hebben dan de Bladen van de Haagbeuk, welke
ik daar by gevoegd had. Van de Wilgen hebben
z y , by ons, niets genuttigd.
Ik zal nu de Huishouding, van de Geboorte
af, uit zyne WaarneemiDgen aan my mede-,
gedeeld, hier omftandig vcrhaslen. ” DeRupfen
der Paauw-Oog Uilen, fchryft zyn E d.,
sv die in ’t laatfte van Oktober des Jaars 1765
;; f. PÈEx., XI, StuR; i i he